ECLI:NL:CRVB:2015:4629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die sinds 11 november 2008 arbeidsongeschikt is door psychische en lichamelijke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had bij besluit van 22 januari 2013 vastgesteld dat haar WGA-loonaanvullingsuitkering 24 maanden niet zou veranderen en dat met ingang van 1 februari 2015 haar uitkering zou worden gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv in strijd met de wet had gehandeld door de inkomenseis voor een datum in de toekomst vast te stellen. Ze betoogde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar medische situatie en dat de aangevallen uitspraak onvoldoende gemotiveerd was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van appellantes situatie in januari 2013 correct was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende dossierstudie had verricht en appellante had onderzocht. De Raad bevestigde dat appellante in verbeterde toestand was ten opzichte van 2010, maar dat er nog steeds beperkingen waren voor het verrichten van arbeid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen toereikend hadden gemotiveerd dat appellante de voor haar geselecteerde functies kon vervullen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 1.960,-. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 december 2015.