ECLI:NL:RBROT:2014:2162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_05054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in WIA-uitkering en inkomenseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.M. van der Graaf. De zaak betreft de beoordeling van de WIA-uitkering van eiseres, die sinds 11 november 2008 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Eiseres ontving een WGA-uitkering, maar de Raad van bestuur heeft bij besluit van 22 januari 2013 meegedeeld dat haar loonaanvullingsuitkering niet verandert. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving, met name artikel 60 van de Wet WIA, besproken en geconcludeerd dat er geen procesbelang is voor eiseres, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen herbeoordeling heeft aangevraagd en dat er geen bewijs is dat zij gedurende twee maanden een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer heeft gehad. De inkomenseis, vastgesteld op € 916,75, blijft van kracht tot 1 februari 2015. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/5054

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres] te Schiedam, eiseres,

gemachtigde: mr. W.C. de Jonge,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(vestiging Rotterdam), verweerder,
gemachtigde: J.M. van der Graaf.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar loonaanvullingsuitkering niet verandert. Vanaf 1 februari 2015 verandert de mate van arbeidsongeschiktheid in 65%. Eiseres dient ten minste 50% van € 513,93 te verdienen om de loonaanvullingsuitkering te behouden anders krijgt eiseres een vervolguitkering van maximaal 50,75% van het minimumloon.
Bij besluit van 9 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van 23 september 2013 van de bezwaarverzekeringsarts overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts was aanwezig de partner van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres is ten gevolge van psychische klachten op 11 november 2008 uitgevallen voor haar werk als baliemedewerkster voor 24 uur per week. Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 9 november 2010 een WGA-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is tot 9 november 2011 toegekend. Aansluitend is aan eiseres een WGA-loonaanvullings-uitkering toegekend.
2.
Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid (verzekeringsgeneeskundig heronderzoek) heeft de verzekeringsarts eiseres op 20 augustus 2012 op het spreekuur gezien en op deze datum is er ook een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die is vastgelegd op 22 augustus 2012. Voorts heeft de verzekeringsarts op 22 augustus 2012 een rapportage opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 65,52% lager dan het maatmaninkomen van eiseres. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3.
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit. In het kader van de heroverweging heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 22 april 2013/22 mei 2013 geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres adequaat heeft beschreven en onderzocht en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. In het kader van de heroverweging heeft de bezwaararbeidsdeskundige blijkens het rapport van 11 juni 2013 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onderschreven. Ondanks het vervallen van een aantal functies blijft het loon dat met de mediaanfunctie kan worden verdiend 65,56% lager. Ter zitting heeft verweerder nog een rapportage van 4 december 2013 van de bezwaarverzekeringsarts overgelegd.
4.
Eiseres voert - kort samengevat - het volgende aan. De wijze waarop burgers worden geïnformeerd is onduidelijk en schadelijk. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts niet inzichtelijk maakt dat de psychische toestand van eiseres is verbeterd. Zij wijst op de informatie van de huisarts, dat er op 19 juli 2012 sprake is van een DSM depressieve stoornis, rouw en alcoholmisbruik, psychisch consult. Voorts heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt dat de behandeling adequaat is geweest. Dat er een urenbeperking van 20 uur per week is aangenomen is onvoldoende gemotiveerd. Een urenbeperking van 20 uur is onvoldoende. Ter staving van haar standpunt wijst eiseres verder op een brief van 23 april 2013 van het Riagg. Voorts stelt eiseres dat ten onrechte duwen, trekken tillen en dragen en boven schouderhoogte niet onderzocht zijn en voorts ook niet beperkt zijn in de FML. Nek- en schouderproblematiek zijn evenmin meegewogen. Eiseres volgt hiervoor ook fysiotherapie. Eiseres verzoekt bij vernietiging van het bestreden besluit om een schadevergoeding van € 3.000.
5.
Artikel 60, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wia, voor zover van belang, bepaalt dat indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken, de WGA-uitkering bestaat uit een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid. Op grond van artikel 60, tweede lid, van de Wet Wia, voor zover van belang, wordt de inkomenseis vastgesteld op de dag dat het recht ontstaat op een WGA-uitkering en is deze voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit.
Op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet Wia geldt voor de verzekerde die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, als bedoeld in het tweede lid, geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger ligt dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. Deze periode eindigt op het moment dat de verzekerde gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.
Bij de beoordeling of er sprake is van een procesbelang betrekt de rechtbank de uitspraak van 15 januari 2014 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2014:1). De rechtbank onderschrijft dat er geen procesbelang aan de orde is indien een betrokkene meer dan twee maanden een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% heeft en er daarom geen inkomenseis wordt gesteld. In dat geval is de inkomenseis pas weer aan de orde 24 maanden nadat de mate van arbeidsongeschiktheid voor het eerst weer onder de 80% komt.
Ter zitting is naar voren gekomen dat eiseres geen herbeoordeling heeft gevraagd en er evenmin sprake is geweest van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer gedurende minimaal twee maanden. Reeds gelet hierop dient er dan ook een procesbelang aangenomen te worden. De datum in geding is 22 januari 2013 (datum primaire besluit) en de inkomenseis als in bezwaar bepaald op € 916,75 geldt gedurende 24 maanden na voornoemde datum, te weten op 1 februari 2015.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit kunnen baseren op de in overweging 3 genoemde adviezen. Volgens de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts is er geen aanleiding om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. De urenbeperking van 20 uur per week is volgens de (bezwaar) verzekeringsarts afdoende. Hierbij is betrokken dat de verzekeringsarts terecht heeft geoordeeld dat er in 2010 meer psychische problemen aan de orde waren omdat eiseres meerdere dagen per week dagtherapie volgde. De brief van het Riagg van 29 april 2013, die in beroep is overgelegd, doet aan het vorenstaande niet af. Volgens de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 4 december 2013 onderschrijft deze brief zijn eerdere bevindingen en heeft eiseres op grond van die bevindingen een forse urenbeperking gekregen. Ook anderszins heeft eiseres geen gegevens in het geding gebracht die voldoende twijfel kunnen wekken aan de zorgvuldigheid waarmee de onderzoeken voor de in overweging 3 genoemde adviezen zijn uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid of juistheid van die adviezen. In het bijzonder heeft eiseres geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij naast de psychische klachten ook lichamelijke klachten heeft die ontstaan door de psychische problematiek. Verder heeft eiseres de in bezwaar vastgestelde inkomenseis van € 916,75 niet bestreden.
8.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat verweerder desgevraagd ter zitting geen duidelijkheid kon geven of er op of na 15 februari 2015 nieuwe medische en arbeidskundige beoordeling zullen plaatsvinden indien eiseres zelf niets meer doorgeeft en haar situatie ongewijzigd blijft. In zijn algemeenheid staat het verweerder vrij om een herbeoordeling uit te voeren en een gewijzigde inkomenseis vast te stellen. Deze vaststelling kan dan ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd.
9.
Het beroep is ongegrond.
10.
Voor een proceskostenveroordeling of veroordeling in de schade bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. C.A. Schreuder, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.