ECLI:NL:CRVB:2015:4621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14-6691 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van korting op salarissen van aspiranten in het politiebeleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, die aspiranten zijn in de politieopleiding, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie om een korting van 22% op hun salaris toe te passen, zoals vastgelegd in artikel 3bis van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De appellanten voerden aan dat de korpschef in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat andere aspiranten van een eerdere lichting geen korting kregen.

De Raad oordeelde dat de korpschef geen vrijheid heeft in de toepassing van de korting, maar dat regionale uitgangspunten die in bepaalde gevallen de korting niet toepassen, als buitenwettelijk begunstigend beleid moeten worden aangemerkt. De bestuursrechter toetst dit beleid marginaal en moet accepteren dat het beleid consistent wordt toegepast. De Raad concludeerde dat de regionale uitgangspunten ten tijde van het verzoek van de appellanten niet meer golden, waardoor de korting onverkort moest worden toegepast. Het beroep op willekeur en het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de beperkte ruimte voor de korpschef in het toepassen van kortingen op salarissen en de noodzaak voor consistentie in het beleid. De Raad bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6691 AW, 14/6692 AW, 14/6693 AW, 14/6694 AW
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2014, 14/2230, 14/2231, 14/2232 en 14/2233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[Appellante 2] te [woonplaats 2] (appellante 2)
[Appellante 3] te [woonplaats 3] (appellante 3)
[Appellante 4] te [woonplaats 4] (appellante 4)
de korpschef van politie (de korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015. Appellanten 1, 3 en 4 zijn verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. Appellante 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Keles en mr. L. Meuser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Ingevolge artikel 3bis, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) wordt, in afwijking van artikel 3, eerste tot en met zesde lid, voor aspiranten die de opleiding beginnen in de periode van 1 november 2010 tot en met 31 oktober 2013 het op grond van artikel 3, eerste tot en met zesde lid, geldende salaris gedurende de gehele opleidingsperiode gedurende het theoretisch opleidingsdeel met 50% verminderd. Artikel 17a is niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid van artikel 3bis kan onze minister, in afwijking van het eerste lid, besluiten de vermindering van de salarissen van de aspiranten, bedoeld in het eerste lid, gelijkelijk verdelen over het theoretische en het praktische opleidingsdeel.
1.2.
Appellanten zijn op 7 november 2011 gestart met de opleiding tot allround politiemedewerker niveau 4. Zij maken deel uit van lichting 1145. Op het salaris van appellanten is met toepassing van artikel 3bis, eerste en tweede lid, van het Bbp een maandelijkse korting van 22% toegepast.
1.3.
Op 24 mei 2013 hebben appellanten de korpschef verzocht om deze korting ongedaan te maken. Zij hebben daarbij gewezen op het besluit van de korpschef van 18 april 2013, waarbij de salarismaatregel voor aspiranten van lichting [lichting A] volledig ongedaan is gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 23 september 2013 heeft de korpschef het verzoek van appellanten afgewezen. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, bij besluit van 24 februari 2014 (bestreden besluit) gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de door de korpschef geformuleerde regionale uitgangspunten, die voorzien in het achterwege laten van de in artikel 3bis van het Bbp neergelegde korting in bepaalde gevallen, niet langer gelden, zodat die korting onverkort moet worden toegepast. Deze regionale uitgangspunten golden nog wel ten tijde van de door de aspiranten van lichting [lichting A] gedane verzoeken, zodat van gelijke gevallen geen sprake kan zijn. Het door appellanten gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van willekeur kan reeds op die grond niet slagen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht tot de volgende beoordeling.
3.1.
Bij de toepassing van de in artikel 3bis, eerste lid, van het Bbp neergelegde korting komt de korpschef geen vrijheid toe. Desondanks zijn regionale uitgangspunten opgesteld inhoudende dat in bepaalde gevallen de korting niet wordt toegepast. Deze regionale uitgangspunten dienen te worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid.
3.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 19 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:471) dient de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven te aanvaarden en blijft de rechterlijke toetsing als gevolg daarvan beperkt tot de vraag of het beleid consistent wordt toegepast.
3.3.
Dat de situatie van appellanten in wezen niet verschilde van die van hun collega’s van lichting [lichting A], zoals appellanten hebben betoogd, kan niet tot het oordeel leiden dat het beleid niet consistent is toegepast. Vast staat immers dat de regionale uitgangspunten, op grond waarvan de korting ten aanzien van hun collega’s ongedaan is gemaakt, ten tijde van het indienen van het verzoek van appellanten niet langer golden. Verder heeft de korpschef onweersproken gesteld dat er geen gevallen zijn waarin na het vervallen van de regionale uitgangspunten nog nieuwe verzoeken zijn ingewilligd. De conclusie is dat, gelet op de
onder 3.2 vermelde rechterlijke toetsing, het bestreden besluit in rechte standhoudt en dat het betoog van appellanten dat sprake is van willekeur en strijd met het gelijkheidsbeginsel geen doel treft.
3.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.T. Boerlage en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) A. Stuut

HD