ECLI:NL:CRVB:2015:4616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14-2046 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake examenfraude en ongeldigverklaring van examenresultaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de appellant, werkzaam bij de Regiopolitie, betwist dat zijn werkstuk deel uitmaakte van examenonderdeel 4.2 van de kernopgave. De appellant had in 2010 de opleiding Operationeel Leidinggevende Leergang aan de Politieacademie afgerond en diende een werkstuk in dat verband in. Na een vermoeden van examenfraude werd het examenonderdeel ongeldig verklaard door de regiopolitie. De commissie van beroep voor de examens verklaarde het administratief beroep van de appellant ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het werkstuk geen onderdeel was van het examen en dat de commissie haar stelling niet had onderbouwd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de appellant de vrijheid had om te bepalen welke documenten hij in zijn portfolio opnam en dat de commissie niet had aangetoond dat het werkstuk wel in het portfolio was opgenomen. De Raad concludeerde dat de onregelmatigheden die door de commissie waren gesteld niet konden leiden tot ongeldigverklaring van het examenresultaat. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de eerdere uitspraak werd vernietigd en de commissie werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

14/2046 AW
Datum uitspraak: 17 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 februari 2014, 13/213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commissie van Beroep voor de Examens, bedoeld in artikel 18 van de Wet op het LOSP en het politieonderwijs (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/2743 AW en 14/3835 AW, plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Van Dijk. De commissie heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Koens en B. Postema.
In de zaken 14/2743 AW en 14/3835 AW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de Regiopolitie [naam regio] . In 2010 heeft hij de opleiding Operationeel Leidinggevende Leergang (OLL) aan de Politieacademie met succes afgerond. Een van de onderdelen van de OLL is kernopgave 46.6.01 ‘Leidinggeven aan mensen: leidinggeven aan een team van medewerkers’ (kernopgave). Appellant heeft een werkstuk geschreven, waarin hij verslag doet van de uitvoering van de tweede integrale leeropdracht die de afsluiting vormde van de kernopgave (werkstuk).
1.2.
Naar aanleiding van het vermoeden van examenfraude heeft de regiopolitie [naam regio] een disciplinair onderzoek tegen appellant ingesteld. Hierop heeft een examinator van de Politieacademie in overleg met de regiopolitie [naam regio] ook een onderzoek ingesteld naar mogelijk door appellant gepleegde examenfraude.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het hoofd van de Afdeling Examinering aanleiding geweest om bij besluit van 14 juni 2012 het door appellant afgelegde examenonderdeel 4.2 behorende bij de kernopgave ongeldig te verklaren waarmee het resultaat voor dit onderdeel wordt gewijzigd in een onvoldoende. Tegen dat besluit heeft appellant administratief beroep ingesteld bij de commissie. Bij uitspraak van 31 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft de commissie het administratief beroep ongegrond verklaard en het besluit van 14 juni 2012 in stand gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het werkstuk geen deel heeft uitgemaakt van examenonderdeel 4.2 van de kernopgave en dat de door de commissie gestelde onregelmatigheid daarom niet kan leiden tot ongeldigverklaring van het resultaat van dat examenonderdeel. Appellant heeft er in dat verband op gewezen dat hij de vrijheid had om het werkstuk ten behoeve van het examenonderdeel 4.2 in zijn portfolio op te nemen, en dat hij ervoor heeft gekozen dat niet te doen.
3.2.
De commissie heeft betoogd dat doordat appellant het werkstuk in zijn portfolio heeft geplaatst het deel uitmaakte van examenonderdeel 4.2 van de kernopgave. Doordat appellant zonder toestemming en bronvermelding teksten van anderen heeft overgenomen in het werkstuk en deze teksten oorspronkelijk niet van appellant zelf afkomstig waren, zijn hem ten onrechte bepaalde competenties toegemeten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten tijde van de bestreden besluitvorming gold de Onderwijs- en Examenregeling 2012 (OER 2012). In artikel 28.4 van het OER 2012 is, voor zover van belang, bepaald dat indien na het deelnemen aan een examenopdracht blijkt dat sprake is geweest van een onregelmatigheid, het hoofd van de Afdeling Examinering bepaalt dat het resultaat ongeldig wordt verklaard.
4.2.
De hier van belang zijnde examenopdracht is beschreven in een document getiteld ‘Proeve van bekwaamheid, Examenopdracht(en) behorende bij de kernopgave 46.06.01’ versienummer 2006.05.5. Blijkens die beschrijving betreft examenonderdeel 4.2 een verantwoording van het leerproces. Het onderdeel bestaat uit een gesprek dat de examenkandidaat voert met zijn lijnchef en de leerprocesbegeleider over zijn leerproces. Tijdens dit gesprek moet de examenkandidaat zijn leerproces kunnen toelichten en verantwoorden. Daarnaast moet hij voorbeelden kunnen aandragen van situaties waaruit blijkt dat hij bepaalde competenties heeft verworven. Ter voorbereiding van examenonderdeel 4.2 heeft de examenkandidaat op basis van zijn portfolio een leerprocesverslag geschreven. Een uur voorafgaand aan het examen levert de examenkandidaat zijn portfolio bij zijn lijnchef en leerprocesbegeleider in. Zij zullen het portfolio doornemen ter voorbereiding van het gesprek. Tijdens het gesprek over het leerproces wordt dieper ingegaan op het portfolio van de examenkandidaat en het leerprocesverslag. Het examenonderdeel wordt beoordeeld door de lijnchef en de leerprocesbegeleider aan de hand van een vastgesteld beoordelingsformulier. In de toelichting op het beoordelingsformulier is vermeld dat de examenkandidaat zijn portfolio meeneemt naar het examengesprek, dat hij zelf bepaalt welke documenten hij in zijn portfolio opneemt, dat voorafgaande aan het examengesprek de lijnchef en leerprocesbegeleider het portfolio ter voorbereiding doornemen en dat tijdens het examengesprek de examenkandidaat documenten uit het portfolio kan gebruiken om aspecten uit het leerprocesverslag nader toe te lichten.
4.3.
Uit deze beschrijving van de examenopdracht van het examenonderdeel 4.2 en met name uit de toelichting op het beoordelingsformulier leidt de Raad af dat appellant de vrijheid had om te bepalen welke documenten hij in zijn portfolio voor examenonderdeel 4.2 opnam. Dit betekent dat appellant ervoor kon kiezen om het werkstuk niet in zijn portfolio voor examenonderdeel 4.2 op te nemen. Daaraan staat niet in de weg dat in de tekst van de tweede integrale werkopdracht de aansporing is te lezen om het verslag van de uitvoering van die opdracht in het portfolio te bewaren om het te bespreken in de intervisiegroep en tijdens het derde leerprocesgesprek met de leerprocesbegeleider en lijnchef.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of appellant het werkstuk in zijn portfolio voor examenonderdeel 4.2 had opgenomen. Appellant heeft zijn standpunt dat dit niet het geval is onderbouwd met een drietal op 4 oktober 2012, 7 januari 2013 en 19 mei 2014 gedateerde verklaringen van A, die als beoordelaar van het korps betrokken was bij het afnemen van examenonderdeel 4.2. Uit die verklaringen komt naar voren dat appellant aan A voor het examen een mapje (examenportfolio) heeft overhandigd waarin de te beoordelen stukken zaten voor het betreffende examenonderdeel, dat in dat mapje niet een verslag van de uitvoering van de tweede integrale leeropdracht zat, althans dat A zich dat niet kan herinneren, dat hij dat stuk niet kent en dat het niet is behandeld tijdens het bewuste examen. De commissie heeft geen bewijs aangedragen dat appellant het werkstuk wel in zijn portfolio voor examenonderdeel 4.2 had geplaatst.
4.5.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door appellant heeft de commissie haar stelling dat appellant het werkstuk in zijn portfolio voor examenonderdeel 4.2 van de kernopgave had geplaatst niet aannemelijk gemaakt. Daarvan uitgaande, heeft het werkstuk geen deel uitgemaakt van dat examenonderdeel en kunnen de door de commissie gestelde onregelmatigheden niet leiden tot het ongeldig verklaren van het resultaat daarvan.
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Ter zitting van de Raad heeft de commissie aangegeven dat niet meer is na te gaan welke documenten appellant in het portfolio ten behoeve van examenonderdeel 4.2 had opgenomen. Daarmee is niet aannemelijk dat het gebrek nog kan worden hersteld. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Raad ziet voorts aanleiding om met gegrondverklaring van het administratief beroep het besluit van 14 juni 2012 te vernietigen, omdat het in strijd met artikel 28.4 van het OER 2012 is genomen.
5. Aanleiding bestaat de commissie te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak van de commissie van 31 oktober 2012 gegrond en
vernietigt die uitspraak;
- verklaart het administratief beroep tegen het besluit van 14 juni 2012 gegrond en vernietigt
dat besluit;
- bepaalt dat de commissie aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
tot een bedrag van € 402,- vergoedt;
- veroordeelt de commissie in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J.L. Meijer

HD