ECLI:NL:CRVB:2015:458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding na huisbezoek en onderzoeksbevindingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had aangegeven per 9 november 2012 te zijn verhuisd naar een nieuw adres. Echter, er ontstond twijfel over haar woon- en leefsituatie, vooral in verband met de aanwezigheid van R, met wie zij mogelijk een gezamenlijke huishouding voerde. Na een huisbezoek op 24 januari 2013, waarbij kleding en gereedschap van R in de woning van appellante werden aangetroffen, concludeerde het college dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstand ongegrond.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond voor was. De Raad oordeelde echter dat het college voldoende redenen had om aan de juistheid van de verstrekte gegevens te twijfelen, en dat het huisbezoek gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde dat de onderzoeksbevindingen, in combinatie met de verklaringen van appellante en R, voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er in de te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.