Uitspraak
CAK
OVERWEGINGEN
appellanten niet betwisten dat het CAK de eigen bijdrage van betrokkene heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Bbz neergelegde berekeningsregels en dat geen sprake is van een omstandigheid als genoemd onder 2.2. Zoals de Raad eerder heeft beslist (zie CRvB 4 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1272) is deze
kanopleveren en het CAK had moeten volstaan met het in rekening brengen van een lage eigen bijdrage. Voorzover appellanten betogen dat het niet in rekening brengen van een lage eigen bijdrage geen recht doet aan het gelijkheidsbeginsel zien zij er aan voorbij dat geen sprake is van gelijke gevallen ten opzichte van de verzekerden als genoemd onder 2.2. Voorzover zij betogen dat het draagkrachtbeginsel wordt geschonden verwerpt de Raad dit betoog reeds omdat betrokkene wel draagkracht had, gezien de mogelijkheid het in de woning besloten vermogen te laten renderen. Van een ongerechtvaardigde inbreuk op het ongestoord genot van haar eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is geen sprake. De eigen bijdrage is bij wet voorzien en streeft een legitieme doelstelling in het algemeen belang na, te weten het betaalbaar houden van de zorg. Gelet hierop en rekening houdend met de ruime beoordelingsmarge die de Staat hierbij toekomt kan niet staande worden gehouden dat aan het opleggen van een (hoge) eigen bijdrage een onevenwichtige afweging ten grondslag ligt tussen de gediende gemeenschapsbelangen en het fundamentele recht van het individu, dan wel dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen het gekozen middel en het beoogde doel. Appellanten hebben niet aangetoond dat zij excessief getroffen zijn door de vastgestelde eigen bijdrage.