ECLI:NL:CRVB:2015:4574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/2871 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, had verzocht om herziening van zijn uitkering op basis van vermeende toegenomen arbeidsongeschiktheid. De appellant was in 1994 uitgevallen als productiemedewerker door handletsel en had sindsdien verschillende herbeoordelingen ondergaan. De laatste herziening vond plaats op 14 januari 2013, waarbij het Uwv de uitkering had herzien op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

De appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat er nieuwe medische gegevens waren die deze verslechtering onderbouwden. Het Uwv had echter geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden, zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet is verschenen ter zitting en dat het Uwv zich had laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de door hem aangevoerde klachten en de bijgevoegde medische informatie niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant geen nieuwe feiten had aangedragen die de herziening van het besluit van 14 januari 2013 konden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in het kader van herziening van besluiten in het bestuursrecht, en dat de verantwoordelijkheid voor het aanleveren van relevante informatie bij de appellant ligt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 november 2015
14/2871 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13/5765, 3 april 2014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. D. Coskun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, destijds werkzaam als productiemedewerker in ploegendienst, is op 10 maart 1994 voor dat werk uitgevallen wegens handletsel. Aan appellant is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend op de grond dat appellant per einde wachttijd 80 tot 100% arbeidsongeschikt was.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in het kader van een herbeoordeling heeft de rechtsvoorganger van het Uwv bij besluit van 6 augustus 1996 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 7 augustus 1996 herzien op de grond dat appellant per die datum 25 tot 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2008 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 13 januari 2009 herzien op de grond dat appellant per die datum
15 tot 25% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 22 juli 2009 heeft het Uwv het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 oktober 2010 (09/2650) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het beroep van appellant hiertegen gegrond verklaard, het besluit van 22 juli 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand werden gelaten. Bij uitspraak van 18 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX2199) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover aangevochten.
1.4. Appellant is werkzaam geweest als verkoper/bezorger bij een groothandel. Op
16 augustus 2010 is appellant voor dat werk uitgevallen wegens knieklachten, linker enkelklachten, schouderklachten, nek- en rugklachten alsmede psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
14 januari 2013 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 13 augustus 2012 herzien op de grond dat appellant per die datum 25 tot 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van
12 maart 2013 heeft het Uwv het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Bij brief van 22 april 2013 heeft appellant zich bij het Uwv gemeld wegens sinds 1 maart 2011 toegenomen klachten. Daarbij zijn brieven overgelegd van de psychiater, de orthopedisch chirurg en de huisarts. Deze melding is door het Uwv opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 14 januari 2013. Bij besluit van 27 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 12 november 2013 (bestreden besluit), heeft het Uwv met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek van appellant afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe dwingen om terug te komen van het besluit van 14 januari 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het Uwv onderschreven dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat als appellant meent dat (tevens) sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2013 of per 1 augustus 2013, hij een afzonderlijke melding in kan dienen bij het Uwv.
3.1. In hoger beroep handhaaft appellant zijn standpunt dat sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van knieklachten en psychische klachten. Appellant moet geopereerd worden aan de knieën en krijgt prothesen. Daarnaast heeft hij in toegenomen mate last van depressie, angst en belemmeringen. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat het Uwv geen informatie van de behandelende sector heeft opgevraagd en geweigerd heeft een deskundige in te schakelen.
3.2. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.1. In het licht van wat is overwogen in de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, heeft de Raad partijen schriftelijk verzocht de strekking van appellants aanvraag nader toe te lichten. In reactie hierop heeft het Uwv bij brief van
1 oktober 2015 toegelicht dat de melding van verslechterde gezondheid per 1 maart 2011 is aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het besluit van 14 januari 2013, omdat appellant op en na 1 maart 2011 ziekengeld ontving. De melding van verslechterde gezondheid is meegenomen in de beoordeling per einde wachttijd (12 augustus 2012). Onder verwijzing naar het verslag van de hoorzitting heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat namens appellant is bevestigd dat het om een melding per 1 maart 2011 ging.
4.1.2. Appellant heeft niet gereageerd op het verzoek van 6 oktober 2015 van de Raad om de strekking van zijn aanvraag toe te lichten. Evenmin zijn appellant en zijn gemachtigde ter zitting verschenen om een nadere toelichting te geven. De Raad moet het er daarom voor houden dat met het verzoek van 22 april 2013 uitsluitend is gevraagd of op grond van nieuwe medische gegevens kan worden teruggekomen van het besluit van 14 januari 2013, waarin het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 13 augustus 2012 heeft herzien.
4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat wat appellant heeft vermeld bij zijn aanvraag van 22 april 2013 en naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Uit de onderliggende stukken blijkt dat de verzekeringsartsen met betrekking tot de vast te stellen beperkingen van appellant per einde wachttijd (13 augustus 2012) uit zijn gegaan van eigen onderzoeksbevindingen, alsmede informatie van de behandelende sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
6 november 2013, onder verwijzing naar het rapport van 15 mei 2013 van de verzekeringsarts, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit de ingezonden informatie van de psychiater, orthopedisch chirurg en huisarts geen nieuwe gegevens naar voren komen met betrekking tot eerder gestelde diagnosen, klachten en beperkingen die zien op einde wachttijd. Het Uwv was daarom bevoegd om het verzoek om herziening van 22 april 2013 onder verwijzing naar het eerdere besluit van 14 januari 2013 af te wijzen.
4.3. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij

AP