ECLI:NL:CRVB:2015:457
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens vermeende gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en (mede) terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 27 september 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van De Marne ongegrond verklaarde. Het college had op basis van een onderzoek door de sociale recherche geconcludeerd dat appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden op het uitkeringsadres. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, observaties en het horen van appellanten. De Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De verklaringen van appellanten zijn te vaag en de observaties bieden geen concrete aanwijzingen dat appellant zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank heeft deze tekortkomingen niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad vernietigt de besluiten van het college en herroept de intrekking van de bijstand, waarbij het college wordt veroordeeld in de kosten van appellanten.