ECLI:NL:CRVB:2015:4558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
14/5070 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 7 januari 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant onvoldoende inzicht had verschaft in zijn financiële situatie. De klantmanager van de gemeente Rotterdam had appellant verzocht om bankafschriften en bewijsstukken over zijn levensonderhoud, maar appellant kon deze niet overleggen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De appellant had geen verifieerbare gegevens over zijn financiële situatie en kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep, waaronder bewijsnood, niet geaccepteerd. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de aanvraag voor bijstand terecht is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5070 WWB
Datum uitspraak: 15 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 augustus 2014, 14/3973 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Roozemond heeft bij brief van 21 september 2015 laten weten dat hij zich terugtrekt als gemachtigde in deze zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. Appellant is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 7 januari 2014 gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 8 januari 2014 heeft appellant de daartoe strekkende aanvraag ingediend.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de financiële situatie van appellant, ingesteld naar aanleiding van de bijstandsaanvraag, heeft de klantmanager van de Afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam (klantmanager) appellant verzocht om de bankafschriften over de zes maanden voorafgaand aan de aanvraag in te leveren en een verklaring, met bewijsstukken, over de wijze waarop appellant tot dan toe in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Appellant heeft hierop schriftelijk onder meer verklaard dat hij het afgelopen jaar heeft geleefd van klussen en van leningen van familie en vrienden en meegedeeld dat hij geen bankafschriften of bewijsstukken heeft om dat te onderbouwen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 februari 2014.
1.3.
Bij besluit van 27 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant onvoldoende stukken heeft ingeleverd om vaststelling van het recht op bijstand mogelijk te maken. Appellant heeft volgens het college onvoldoende inzicht verschaft in zijn financiële situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het standpunt van het college onderschreven dat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende zijn om inzicht te verkrijgen in zijn financiële situatie en dat onduidelijk is gebleven hoe hij in het jaar voor de bijstandsaanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De stelling van appellant dat hij van familie en vrienden heeft geleend, heeft appellant niet met verifieerbare stukken onderbouwd. De door appellant gestelde omstandigheid dat zijn familieleden en vrienden niet bereid zijn hierover iets op papier te zetten, komt voor zijn rekening en risico.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij betwist dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Door middel van een overgelegde verklaring, ondertekend door hemzelf en [naam A.] , heeft hij in voldoende mate inzicht verschaft in zijn financiële situatie. Omdat appellant geen inkomsten heeft en contante bedragen heeft geleend, kan hij geen bankafschriften als bewijs van de inkomsten en leningen overleggen. Appellant stelt dat hij later de benodigde gegevens heeft overgelegd. Appellant beroept zich op bewijsnood op de grond dat hij geen gegevens kan achterhalen met betrekking tot de wijze waarop hij in de periode voorafgaand aan zijn bijstandsaanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Volgens appellant dient dit voor rekening en risico van het college te komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 7 januari 2014 tot en met 27 februari 2014.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7041) rust de bewijslast ter zake van bijstandbehoevendheid bij aanvragen van bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. In dat kader dient de aanvrager duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Desgevraagd zal de aanvrager een en ander moeten staven met schriftelijke bescheiden, zo nodig (ook) over een periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB levert een rechtsgrond op voor weigering van de bijstand indien door schending van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en de wijze waarop hij in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Wat appellant in hoger beroep daartegen heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van wat hij al in beroep naar voren heeft gebracht en leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Met de bankafschriften die appellant in beroep heeft overgelegd heeft hij geen volledig beeld van zijn financiële situatie gegeven. Zoals appellant voorts ter zitting heeft erkend heeft hij in het geheel geen boekhouding of administratie bijgehouden van de door hem verrichte werkzaamheden. Verder heeft hij met betrekking tot de door hem gestelde leningen geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de verklaring van appellant over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien bij gebrek aan bewijsstukken onvoldoende controleerbaar is.
4.4.
De beroepsgrond dat appellant in bewijsnood verkeert doordat hij geen bewijsstukken heeft over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag slaagt niet. De omstandigheid dat appellant niet kan beschikken over financiële gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de bijstandbehoevendheid komt, in het licht van wat onder 4.2 is overwogen, voor rekening en risico van appellant.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.C. de Wit

HD