Uitspraak
4 augustus 2014, 14/3973 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 7 januari 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant onvoldoende inzicht had verschaft in zijn financiële situatie. De klantmanager van de gemeente Rotterdam had appellant verzocht om bankafschriften en bewijsstukken over zijn levensonderhoud, maar appellant kon deze niet overleggen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De appellant had geen verifieerbare gegevens over zijn financiële situatie en kon niet aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep, waaronder bewijsnood, niet geaccepteerd. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de aanvraag voor bijstand terecht is afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.