ECLI:NL:CRVB:2015:4553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verblijf in het buitenland zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 januari 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand over de periode van 12 september 2013 tot en met 23 september 2013 ingetrokken, omdat appellant en zijn echtgenote langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleven zonder tijdig het college te informeren. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn echtgenote tijdens hun verblijf in Turkije ziek werd en dat dit een dringende reden was om de bijstand niet in te trekken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de omstandigheden van appellant en zijn echtgenote geen zeer dringende redenen opleveren die de intrekking van de bijstand rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, omdat appellant en zijn echtgenote de inlichtingenverplichting hebben geschonden door het college niet tijdig te informeren over hun verblijf in het buitenland. De Raad concludeert dat er geen acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte. De terugvordering van de bijstand wordt eveneens bevestigd, omdat appellant en zijn echtgenote ten onrechte bijstand hebben ontvangen. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt bekrachtigd.