ECLI:NL:CRVB:2015:455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.W.H.I. Korte
- W.F. Claessens
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens handel in (nep)verdovende middelen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 4 november 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van meldingen van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland over de verkoop van op verdovende middelen gelijkende stoffen door appellant, heeft de sociale recherche van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding had gemaakt van zijn activiteiten en de daaruit verkregen inkomsten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop besloten om de bijstand van appellant over de maanden oktober 2008, oktober 2011 en november 2011 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de intrekking van de bijstand over de maanden december 2008 en oktober 2011 niet op een deugdelijke grondslag berust. De Raad oordeelt dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant in deze maanden heeft gehandeld in (nep)verdovende middelen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waarbij het college wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering van de bijstand.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het college appellant moet vergoeden voor de gemaakte kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 2.951,40. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2015.