Uitspraak
31 januari 2013, 12/1770 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering van appellant aan de orde is. Appellant ontvangt sinds 19 december 2008 een WIA-uitkering. In juni 2010 werd in een door hem gehuurd bedrijfspand een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding van deze ontdekking heeft het Uwv onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering van appellant. Het Uwv concludeerde dat appellant de inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn eigen bedrijf en de inkomsten uit de hennepkwekerij. Bij besluiten van 14 februari 2012 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant herzien en een bedrag van € 13.128,11 teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Appellant betwist dat hij betrokken was bij de hennepkwekerij en stelt dat hij door de strafrechter is vrijgesproken van het opzettelijk telen van hennep. Hij voert aan dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de herziening en terugvordering van de uitkering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft gehad. De Raad bevestigt dat de sanctie van herziening en terugvordering geen punitieve sanctie is in de zin van artikel 6 EVRM, en dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens de herziening en terugvordering heeft kunnen rechtvaardigen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.