Uitspraak
van 22 mei 2014, 13/3409 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WIA-uitkering van appellant, die vanaf 19 december 2008 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 22 mei 2014 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de terugvordering is een hennepkwekerij die op 23 maart 2010 in een door appellant gehuurd pand werd aangetroffen. Appellant werd op 27 maart 2012 door de politierechter veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt en kreeg de verplichting opgelegd om een bedrag van € 3.200,- te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Uwv heeft op basis van een rapport over werknemersfraude geconcludeerd dat appellant in de periode van 1 september 2009 tot en met 23 maart 2010 inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij, die hij niet heeft gemeld. Bij besluiten van 31 augustus 2012 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant herzien en het te veel uitgekeerde bedrag van € 15.218,29 teruggevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat appellant betrokken was bij de hennepkwekerij en dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunten, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat het Uwv terecht de uitkering heeft herzien en teruggevorderd, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.