[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 juli 2008, 08/2341(hierna: aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. G. Martin, advocaat te Purmerend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Martin. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.H. Rebel.
1.1. Aan appellant is per 6 januari 2003 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Op 29 januari 2004 is door de politie Zaanstreek Waterland op het woonadres van appellant een hennepkwekerij aangetroffen.
1.3. Bij vonnis van 13 april 2006 van de rechtbank Haarlem is appellant strafrechtelijk veroordeeld in verband met de hennepteelt in zijn woning in de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 januari 2004 en is ter ontneming van het door appellant in verband met de hennepteelt verkregen wederrechtelijk voordeel de verplichting opgelegd aan de Staat een bedrag van € 12.648,- te betalen.
1.4. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - het besluit van 7 juni 2007, inhoudende dat de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 juni 2003 wordt verlaagd en dat een bedrag van € 5.874,07 aan te veel ontvangen ZW-uitkering van appellant wordt teruggevorderd, gehandhaafd. Het Uwv heeft daarbij het bedrag van de ontnemingsvordering tot uitgangspunt genomen voor de berekening van het bedrag aan te veel ontvangen ZW-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 18 januari 2008, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat het Uwv terecht heeft kunnen concluderen dat de inkomsten die appellant uit hennepteelt heeft ontvangen en waarvan hij geen melding heeft gedaan, hebben geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een ZW-uitkering en dat het Uwv het ten onrechte uitgekeerde bedrag aan ZW-uitkering heeft kunnen berekenen zoals zij dat heeft gedaan.
3. In hoger beroep is door appellant aangevoerd dat het door het Uwv teruggevorderde bedrag, door daarbij zonder nadere onderbouwing uit te gaan van het door de strafrechter vastgestelde ontnemingsbedrag en dit bedrag te middelen over de gehele periode waarop de terugvordering van de ZW-uitkering betrekking had, onjuist is vastgesteld. Tevens is door appellant aangevoerd dat hij ten onrechte “dubbel gecorrigeerd” wordt vanwege de samenloop van de strafrechtelijke ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel met de bestuursrechtelijke terugvordering van de ZW-uitkering.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt de Raad daaraan het volgende toe.
4.2. Niet in geschil is dat appellant inkomsten heeft genoten uit hennepteelt, dat hij van deze inkomsten geen melding heeft gemaakt aan het Uwv en dat appellant geen administratie van deze inkomsten heeft overgelegd.
4.3. In een dergelijk geval dient het Uwv een schatting te maken van de inkomsten die appellant heeft verkregen. Het Uwv heeft daarbij naar het oordeel van de Raad het bedrag van de ontnemingsvordering tot uitgangspunt mogen nemen.
4.4. Dat de door appellant ten behoeve van de hennepteelt verrichte werkzaamheden varieerden in omvang en intensiteit gedurende de kweekperiode en dat de opbrengst uit verkoop van de oogst eerst na die oogst door appellant werd ontvangen, kan naar het oordeel van de Raad niet tot gevolg hebben dat die opbrengst niet in redelijkheid als inkomen over de gehele periode kan worden beschouwd.
4.5. Het standpunt van appellant dat hij ten onrechte “dubbel gecorrigeerd” wordt vanwege de samenloop van de strafrechtelijke ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel met de bestuursrechtelijke terugvordering van de ZW-uitkering, onderschrijft de Raad niet. De Raad is van oordeel dat een door de strafrechter uitgesproken ontnemingsvordering niet in de weg staat aan een terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering. In dit verband wijst de Raad naar zijn uitspraak van 27 augustus 2003, LJN AK3428.
5.1. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.