ECLI:NL:CRVB:2015:4499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3892 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die psychische klachten heeft, was eerder werkzaam als commercieel medewerker binnendienst en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hij met ingang van 1 oktober 2012 geen recht op uitkering had, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv baseerde dit op de conclusie dat appellant, rekening houdend met zijn medische beperkingen, geschikt was voor algemeen geaccepteerde arbeid.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant niet was overschreden in de geduide functies. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling zijn van wat eerder is aangevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere oordelen zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de FML van het Uwv als juist beoordeeld en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden in de geduide functies. De aangevallen uitspraak is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3892 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juni 2014, 13/4126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Verhagen zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door E. Vogels, opvolgend gemachtigde van appellant. Appellant heeft ter zitting een nader stuk overgelegd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als commercieel medewerker binnendienst en uitgevallen met psychische klachten. Bij besluit van 5 februari 2013 heeft Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 oktober 2012 geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag, dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen geschikt is voor algemeen geaccepteerde arbeid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 18 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
6 juni 2013 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 juni 2013.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische beoordeling geen grond gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2013, heeft overschat.
2.2.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit was de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in de geduide functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de eerdere gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. In het bijzonder heeft hij gesteld dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij is van mening dat zijn psychische klachten zijn onderschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die door appellant in hoger beroep zijn aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht. Appellant heeft geen nieuwe (medische) feiten of omstandigheden naar voren gebracht.
4.2.
Met betrekking tot de door appellant ter zitting aangevoerde grond dat hij gezien zijn psychische klachten zwaarder beperkt is dan is aangenomen gelet op de door zijn psychiater vastgestelde GAF-score van 45, wijst de Raad op zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513), waarin besloten ligt dat het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan; het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in beroepsmatig of sociaal functioneren vast te leggen. Aan de door de behandelend psychiater vermelde GAF-score wordt daarom niet de waarde gehecht die appellant eraan gehecht wenst te zien. Daarbij merkt de Raad op dat de GAF-score van 45 al door psychiater
W.B. Camoenié vermeld is in de in beroep door appellant overgelegde brief van 22 april 2014. In het rapport van 19 mei 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconstateerd dat de brief van Camoenié de gezondheidssituatie van appellant beschrijft op
22 april 2014 en niet op de datum in geding, 1 oktober 2012. De ter zitting overgelegde brief van Camoenié van 17 juli 2015 leidt evenmin tot een ander oordeel omdat ook deze brief geen nieuwe medische gegevens bevat die van belang zijn voor de beoordeling van de datum in geding. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al in het rapport van 6 juni 2013 op inzichtelijke en begrijpelijke wijze de informatie van Camoenié uit diens brief van 7 mei 2013 verwerkt. Bij het vaststellen van de beperkingen van appellant in de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de omstandigheid dat stressoren bij appellant kunnen leiden tot het loskomen van onder meer boosheid, agressie en prikkelbaarheid. Niet is gebleken dat deze beperkingen niet voldoen.
4.3.
De Raad volgt ook het oordeel van de rechtbank dat uitgaande van de juistheid van de FML van 6 juni 2013 het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat gelet op de belastende aspecten in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden, zodat hij geschikt te achten is om de werkzaamheden in deze functies te verrichten.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

RB