ECLI:NL:CRVB:2015:4494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3147 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en Asperger

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, geboren in 1954, had op 25 augustus 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege een stoornis van Asperger. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarde dat hij op zijn 17e levensjaar arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat hij pas in 2011 arbeidsongeschikt was geworden.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er geen objectiveerbare arbeidsbeperkingen waren vastgesteld op het 17e levensjaar van appellant. De Raad benadrukte dat appellant het risico had genomen door zijn aanvraag meer dan 40 jaar na zijn 17e levensjaar in te dienen, waardoor medische gegevens uit die tijd niet meer konden worden achterhaald. De Raad vond dat de medische rapporten die appellant had ingediend, onvoldoende bewijs boden voor zijn claim van arbeidsongeschiktheid op zijn 17e. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

14/3147 WWAJ
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 mei 2014, 13/5200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. A. Bijlsma hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. I.J. Blekman, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1954, heeft op 25 augustus 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) in verband met de stoornis van Asperger.
1.2.
Bij besluit van 26 september 2011 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen omdat hij niet aan de voorwaarde voldoet dat hij niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen/wettelijk minimumloon te verdienen. Dit besluit is gebaseerd op een arbeidskundig rapport van 13 september 2011. Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 december 2011.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 januari 2013 (12/171) het besluit van 3 januari 2012 vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong, overwogen dat het Uwv ten onrechte een medisch onderzoek door een verzekeringsarts achterwege heeft gelaten.
1.4.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de onder 1.3 vermelde uitspraak bij besluit van
5 augustus 2013 (bestreden besluit) het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is appellant niet aan te merken als jonggehandicapte omdat hij eerst in 2011 arbeidsongeschikt is geworden, hetgeen ruimschoots na zijn 17e levensjaar is. Op grond hiervan heeft het Uwv tevens vastgesteld dat niet gesproken kan worden van een periode van 52 weken waarin appellant arbeidsongeschikt is gebleven gerekend vanaf de dag dat hij
17 jaar werd. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig geacht en heeft geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv, dat bij appellant geen medisch objectiveerbare beperkingen zijn vast te stellen op zijn 17e levensjaar. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij als gevolg van de stoornis van Asperger ten tijde in geding zodanige beperkingen had dat hij in die periode 75% of minder van het toen voor hem geldende minimumloon kon verdienen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat uit de medische informatie voldoende blijkt dat hij vanaf zijn 17e levensjaar lijdt aan een autismespectrumstoornis (Asperger) op grond waarvan beperkingen kunnen worden aangenomen. Appellant ondervindt beperkingen met name op het gebied van concentratie, emotioneel beleven, prikkelverwerking, samenwerken en empathisch vermogen. Hij kan evenmin volledige werktijden werken. Ter onderbouwing van deze gronden heeft appellant een expertiserapport van psychiater M. Kazemier van 6 maart 2015 en een psychologisch rapport van 27 mei 1971 ingebracht. Naar de mening van appellant heeft het Uwv ten onrechte afgezien van het opstellen van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 mei 2015, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Zoals is uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellant is geboren vóór 1 januari 1980, hoewel hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zoals die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wajong voor hem gold.
4.1.2.
Voorts is in de uitspraak van de Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5262, overwogen dat uit het in artikel 89 van de AAW vervatte overgangsrecht volgt dat voor de beoordeling van de aanspraak op uitkering van appellant - die immers de leeftijd van 17 jaar al had bereikt op de datum waarop de AAW in werking trad (1 oktober 1976) - deze wet van toepassing is.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of appellant op zijn 17e levensjaar, zijnde [geboortedatum] 1971, arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang.
4.3.
Deze vraag wordt evenals de rechtbank heeft gedaan ontkennend beantwoord. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar rapporten van 17 juli 2013 en 5 maart 2014 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat geen gegevens beschikbaar zijn die voldoende en betrouwbare informatie bevatten over de aard en ernst van de afwijkingen en beperkingen van appellant op zijn 17e en 18e levensjaar. De diagnose stoornis van Asperger geeft op zichzelf bezien geen zicht op de belastbaarheid van appellant ten tijde in geding. Indien er twijfel is over arbeidsongeschiktheid in een ver verleden, dient deze twijfel volgens deze verzekeringsarts voor rekening van appellant te komen. Het is dan aan appellant om medische gegevens in te brengen die deze twijfel weg kunnen nemen, niet alleen ten aanzien van het bestaan van ziekte, maar ook van de aard en ernst van de afwijkingen. Verder blijkt uit voormelde rapporten dat de verzekeringsarts door middel van een anamnese heeft getracht in de biografie van appellant, waaronder ook het arbeidsverleden, verzuimverleden en ziekteverleden, te zoeken naar aanwijzingen voor vergaande stoornissen die de claim dat appellant volledig arbeidsongeschikt is sinds zijn 17e levensjaar zouden kunnen ondersteunen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, vormt geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en de deugdelijk onderbouwde conclusie van deze verzekeringsarts.
4.4.
Met de aanvraag, ruim 40 jaar na het bereiken van het 17e levensjaar, heeft appellant het risico genomen dat medische gegevens uit die tijd niet meer achterhaald kunnen worden, en dat het niet meer mogelijk is de beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid met juistheid vast te stellen. De rechtbank heeft terecht gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (meergenoemde uitspraak van 22 maart 2013) inhoudend dat het risico dat, bij gebreke aan voldoende op de datum in geding dan wel de periode in geding betrekking hebbende gegevens, de medische situatie van betrokkene ten tijde van belang en zijn arbeidsverleden niet meer met zekerheid zijn vast te stellen, voor zijn rekening dient te komen. Evenals de rechtbank heeft gedaan wordt geoordeeld dat er geen medische stukken voorhanden zijn die het standpunt van appellant, dat hij op zijn 17e levensjaar arbeidsongeschikt was, onderbouwen. Het psychologisch rapport van 27 mei 1971, dat in het kader van een beroepskeuzetest is opgemaakt en waarin slechts melding wordt gemaakt van concentratiedefecten, bevat hiertoe onvoldoende objectieve medische aanwijzingen. Dit geldt evenzeer voor het in hoger beroep ingebrachte expertiserapport van psychiater Kazemier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapporten van 4 mei 2015 en
20 oktober 2015 terecht vermeld dat ook de psychiater van mening is dat precieze beperkingen op [geboortedatum] 1971 niet zijn vast te stellen en dat appellant naar de mening van de psychiater niet tot schade van zijn gezondheid heeft gewerkt. Voorts heeft deze verzekeringsarts met juistheid gesteld dat bij het ontbreken van gegevens over de aard en ernst van de beperkingen ten tijde in geding, de noodzaak van een urenbeperking evenmin medisch onderbouwd kan worden.
4.5.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3 en 4.4 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat bij appellant niet is gebleken van objectiveerbare arbeidsbeperkingen op zijn 17e levensjaar zodat appellant niet voldoet aan de voorwaarde dat hij op zijn 17e levensjaar reeds arbeidsongeschikt was.
4.6.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. Daarom moet het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I. Mehagnoul

NK