ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-1883 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van onvoldoende medische gegevens en arbeidsverleden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1956, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 10 april 2009, waarbij zij aangaf sinds 1975 arbeidsongeschikt te zijn door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag werd arbitrair vastgesteld op 1 januari 2007. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond in een besluit van 20 november 2009. De rechtbank Alkmaar heeft het beroep tegen dit besluit op 17 februari 2011 ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de beoordeling van de aanvraag op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) diende te gebeuren, aangezien de Wajong op de datum van belang nog niet van kracht was.

De rechtbank oordeelde dat het voor rekening en risico van appellante kwam dat relevante informatie over haar gezondheid en arbeidsverleden ontbrak. Appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat zij door haar psychische problematiek nooit in staat is geweest om aan het arbeidsleven deel te nemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd benadrukt dat appellante geen nieuwe gegevens heeft overgelegd die haar stellingen onderbouwen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 2007 kan worden vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 22 maart 2013.

Uitspraak

11/1883 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 17 februari 2011, 10/46 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M. Diesfeldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2013. Voor appellante is verschenen mr. Diesfeldt. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. Roele.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren [in] 1956, heeft met een op 10 april 2009 ondertekend formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat zij sinds ongeveer 1975 arbeidsongeschikt is wegens klachten van psychische aard.
1.2. Bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek is geconcludeerd dat als eerste arbeidsongeschiktheidsdag arbitrair 1 januari 2007 dient te worden aangehouden.
1.3. Op grond van die conclusie heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2009 geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wajong, daar zij niet aan de voorwaarden voldoet.
1.4. Bij besluit van 20 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 augustus 2009 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerste plaats overwogen dat, ter beoordeling van haar aanvraag, de situatie van appellante op haar zeventiende verjaardag - [in] 1973 - diende te worden bezien. Omdat de bepalingen van de Wajong op die datum nog niet van kracht waren, moet op grond van het bij de inwerkingtreding van de Wajong op 1 januari 1998 gegeven overgangsrecht, de beoordeling plaatsvinden aan de hand van de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank heeft aan het feit dat dit niet is gebeurd geen gevolgen verbonden voor het bestreden besluit, aangezien beoordeling aan de hand van de bepalingen van de AAW niet tot een wezenlijk andere materiële beoordeling leidt.
2.2. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, nu appellante eerst op 10 april 2009 een aanvraag heeft ingediend ter zake van een arbeidsongeschiktheid die zou zijn aangevangen op een (veel) eerder tijdstip, het voor haar rekening en risico moet worden gelaten indien - samengevat weergegeven - relevante informatie met betrekking tot haar gezondheidssituatie ten tijde van belang of met betrekking tot haar arbeidsverleden ontbreekt, niet meer bestaat en/of niet meer kan worden achterhaald.
2.3. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft haar gezien en heeft rekening gehouden met de beschikbare informatie, met name van de GGZ. Op basis van die stukken kan de rechtbank het Uwv volgen in het oordeel dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen op 1 januari 2007 en dat er geen grond is om te oordelen dat appellante rond haar zeventiende of achttiende jaar 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Appellante heeft geen (medische) stukken ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel.
3. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat zij vanwege haar psychische problematiek, in het bijzonder een recidiverende ernstige depressie met psychotische kenmerken en een persoonlijkheidsstoornis, waarmee zij al sedert haar jeugdjaren heeft te kampen, nimmer in staat is geweest om, anders dan in enkele kortstondige dienstbetrekkingen, aan het arbeidsleven deel te nemen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het van toepassing zijnde overgangsrecht, overweegt de Raad in de eerste plaats dat uit het in artikel 89 van de AAW vervatte overgangsrecht volgt dat voor de beoordeling van de aanspraak op uitkering van appellante - die immers de leeftijd van zeventien jaar al had bereikt op de datum waarop de AAW in werking trad (1 oktober 1976). In artikel 89 van de AAW is bepaald dat de verzekerde die voor 1 oktober 1976 de leeftijd van zeventien jaar heeft bereikt en op die dag arbeidsongeschikt was, recht heeft op toekenning van uitkering indien hij op 30 september 1976 onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest dan wel zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt was.
4.3. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat, nu het hier gaat om een (zeer) laattijdige aanvraag, het voor rekening en risico van appellante dient te worden gelaten dat, bij gebreke aan voldoende op de datum in geding dan wel de periode in geding betrekking hebbende gegevens, haar medische situatie ten tijde van belang en haar arbeidsverleden niet meer met zekerheid zijn vast te stellen.
4.4. Het oordeel van de rechtbank dat op basis van de beschikbare medische gegevens en de gegevens met betrekking tot haar opleiding en arbeidsverleden, het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellante arbitrair valt vast te stellen op (niet eerder dan) 1 januari 2007, kan dan ook rechtens niet voor onjuist worden gehouden.
4.5. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Zij heeft geen nadere gegevens met betrekking tot haar gezondheidssituatie op en rond 1 oktober 1976 noch nadere gegevens met betrekking tot haar arbeidsverleden in het geding gebracht en is aldus niet erin geslaagd haar stellingen alsnog aan de hand van toereikende gegevens te onderbouwen.
4.6. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi
QH