ECLI:NL:CRVB:2015:4487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/3736 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uwv. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit werd ondersteund door een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die zijn beperkingen in kaart bracht. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en verwees naar een expertiserapport van een neuroloog en orthopedisch chirurg. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen objectief-medische gegevens waren die de stelling van appellant ondersteunden dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De geselecteerde functies werden als geschikt voor appellant beschouwd, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

14/3736 WIA
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
22 mei 2014, 14/412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.M. Profijt, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur. Hij heeft zich, vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet, op 7 oktober 2011 ziek gemeld met fysieke klachten als gevolg van een auto-ongeval. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft op 24 oktober 2011 gerapporteerd dat sprake is van toegenomen beperkingen op basis van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellant in het kader van de laatstelijk verrichte beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per
18 april 2011 (einde wachttijd) minder dan 35% arbeidsongeschikt is beschouwd.
1.2.
Het Uwv heeft, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 3 oktober 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 4 oktober 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek en eigen onderzoek vastgesteld dat appellant wegens chronische aspecifieke rugklachten, artrose van met name de linker knie, pijnklachten aan de linker pols en nekpijn rechts verminderd belastbaar is. Voorts is er sprake van een verhoogd persoonlijk risico in arbeid wegens het gebruik van morfineachtige pijnstillers. De verzekeringsarts heeft de beperkingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2013. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%.
1.3.
Bij besluit van 7 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 oktober 2013 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossieronderzoek, het bijwonen van de hoorzitting en weging van ontvangen informatie van professor J.S. Rietman, revalidatiearts, geen argumenten gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. Ten aanzien van de door appellant in bezwaar naar voren gebrachte klachten uit een navelbreuk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat hiermee rekening is gehouden middels de beperkingen ten aanzien van fysiek zwaar werk en frequent buigen tijdens het werk. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit 0% bedraagt.
2.1.
Appellant heeft in beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een expertiserapport van 29 januari 2014 van het Neuro-Orthopaedisch Centrum te Bilthoven waarin de bevindingen van neuroloog
E. Oosterhoff en orthopedisch chirurg A.C. van Rinsum zijn beschreven.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Zij heeft daartoe overwogen dat appellant zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft voorts te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het expertiserapport van 29 januari 2014 geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat Oosterhoff geen duidelijk neurologisch substraat aanwezig heeft geacht, waardoor vanuit neurologisch oogpunt het bij appellant aanwezige beeld niet van een percentage functieverlies kon worden voorzien, en omdat er ook vanuit orthopedisch oogpunt geen verklaring is gegeven voor de ernst van de klachten. In zijn rapport van 9 april 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank verder inzichtelijk toegelicht dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de knieklachten van appellant. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot twijfel aan de medische geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de geduide functies vanwege onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en wat betreft de eisen aan het opleidingsniveau niet kan vervullen.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv zijn beperkingen te licht heeft ingeschat. Appellant heeft onder verwijzing naar het onder 2.1 vermelde expertiserapport aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie als bijzonder ernstig is te kwalificeren en dat hij niet zelfredzaam is. Onder verwijzing naar een brief van 8 juli 2015 van revalidatiearts Rietman heeft appellant verder aangevoerd dat sprake is van chronisch persisterende pijnklachten aan de linkerpols. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, heeft appellant aangevoerd dat de functies wikkelaar, samensteller elektronische appatuur (SBC-code 267050) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) hem niet kunnen worden opgedragen omdat hij de voor de vervulling van die functies vereiste opleidingen niet heeft voltooid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht over de medische grondslag van het bestreden besluit vormt in overwegende mate een herhaling van de door hem in beroep naar voren gebrachte gronden. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. In zijn reactie van 9 april 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals ook door de rechtbank is overwogen, gemotiveerd waarom het expertiserapport hem geen argumenten heeft gegeven om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Naar de mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt een externe consistentie om meer beperkingen aan te nemen. Hij verwijst te dien aanzien naar het expertiserapport waarin weliswaar wordt beschreven dat sprake is van sterke functiebeperkingen van vrijwel de gehele steun- en bewegingsapparatuur, maar tevens wordt in dit expertise rapport gesteld dat voor deze functiebeperking geen substraat is gevonden of anderszins anatomische afwijkingen zijn gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder te kennen gegeven dat de verzekeringsarts in de FML reeds beperkingen heeft aangenomen passend bij de aanwezige klachten van de nek, rug, linker pols en knie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat uit het expertiserapport volgt dat zijn gezondheidssituatie als bijzonder ernstig te kwalificeren is en dat hij niet zelfredzaam is. Uit het expertiserapport komt niet duidelijk naar voren of dit een standpunt van de onderzoekers zelf betreft of een anamnestische gegeven, zo vermeldt verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat dit standpunt, indien afkomstig van de onderzoekers, ook niet strookt met de bevindingen in het rapport dat een medisch substraat ontbreekt en dat er geen sprake is van functionele invaliditeit. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat er op de door appellant in zijn beroepschrift aangehaalde belastingaspecten geen sprake is van discrepanties in de FML van 15 april 2011 en die van
19 september 2013. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.2.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectief-medische gegevens in het geding gebracht die steun bieden voor de opvatting dat onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant waaronder de pijnklachten aan zijn linker pols. De door hem ingezonden gegevens van Rietman van 8 juli 2015 hebben, zoals ook door de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad naar voren is gebracht, geen betrekking op de datum in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat appellant geschikt moet worden geacht voor de geselecteerde functies van inpakker handmatig (SBC-code 111190), productiemedewerker industrie, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en wikkelaar, samensteller electronische apparatuur (SBC-code 267050), omdat de aan deze functies verbonden belasting binnen de voor appellant vastgestelde beperkingen blijft. Deze functie is echter als reserve functie geduid en is niet aan de schatting ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat appellant voldoet aan de opleidingseisen behorende bij de functie wikkelaar, samensteller elektronische appatuur (SBC-code 267050), omdat voor de vervulling van deze functie een getuigschrift basisonderwijs volstaat en de schriftelijke instructies van de teamleider zo nodig aangevuld kunnen worden met mondelinge aanwijzingen. Er zijn geen aanknopingspunten om dit standpunt onjuist te achten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

JL