ECLI:NL:CRVB:2015:4481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
14/5285 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag voor WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die als uitzendkracht heeft gewerkt, heeft in het verleden ziekengeld ontvangen en heeft in 2000 een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. Deze aanvraag werd in 2001 afgewezen omdat appellant ten tijde van zijn arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was. Ondanks meerdere verzoeken om herbeoordeling van deze beslissing, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze steeds afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is en dat zijn huisarts dat bevestigt. Hij stelt ook dat hij medische verklaringen naar het Uwv heeft gestuurd, maar dat er nog geen beslissing is genomen op zijn aanvraag. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 11 december 2015 geoordeeld dat de aanvraag van appellant naar zijn strekking moet worden beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet is geslaagd in het aanvoeren van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding zouden geven tot een ander besluit dan het eerdere besluit van 2001.

De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe gegevens zijn gepresenteerd die de eerdere afwijzing zouden kunnen onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5285 WAO
Datum uitspraak: 11 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 augustus 2014, 14/32 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als uitzendkracht werkzaam geweest. Na te zijn uitgevallen wegens rugklachten, heeft appellant ziekengeld ontvangen van 12 februari 1990 tot aan de hersteld melding per 20 juni 1990. In 1990 is het dienstverband van appellant beëindigd. In 1991 dan wel 1998 is appellant teruggekeerd naar Marokko. Op 12 juni 2000 is namens appellant verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2001 heeft het Uwv geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, op de grond dat hij ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid op 6 december 1999 niet verzekerd was voor de WAO
.Na daartoe gemaakt bezwaar heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd bij besluit van 18 juli 2001
.Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2002, 01/3209, is appellants beroep tegen het besluit van 18 juli 2001 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellant heeft het Uwv daarna diverse malen verzocht om terug te komen van het besluit van 25 januari 2001. Deze verzoeken zijn alle afgewezen.
1.4.
Bij brief van 15 april 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn aanspraken op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft appellant gesteld dat hij in Nederland heeft gewerkt, daar ziek is geworden en sinds die tijd ziek is gebleven. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt.
1.5.
Bij besluit van 20 september 2013 heeft het Uwv beslist dat niet wordt teruggekomen van het besluit van 25 januari 2001 omdat het verzoek van 15 april 2013 geen nieuwe of andere informatie bevat dan al bekend was.
1.6.
Bij besluit van 2 december 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 september 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant ter onderbouwing van zijn verzoek van
15 april 2013 geen nieuwe gegevens naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op zijn arbeidsongeschiktheid op 6 december 1999 noch over diens verzekering voor de WAO op dat moment.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is en dat zijn huisarts dat bevestigt. Hij stelt voorts dat hij medische verklaringen naar het Uwv heeft gezonden, maar dat er nog geen beslissing is genomen op zijn WAO-aanvraag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
4.2.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
4.3.
Zoals onder 4.1 is overwogen, moet de aanvraag van appellant naar zijn strekking worden beoordeeld. Het betreft hier een herhaalde aanvraag voor een uitkering op grond van de WAO, zowel voor het verleden als naar de toekomst. Een verzoek om een Amber-beoordeling kan in de aanvraag niet worden gelezen.
4.4.
Het was in de eerste plaats aan appellant om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. Zoals het Uwv en de rechtbank terecht hebben vastgesteld, is appellant hierin niet geslaagd. Evenmin heeft appellant uiterlijk in bezwaar feiten of omstandigheden vermeld die aanleiding geven tot een ander, voor hem gunstiger besluit dan het besluit van 25 januari 2001. Het Uwv hoefde hiernaar dus geen nader onderzoek te doen.
4.5.
De Raad gaat voorbij aan de stelling van appellant dat hij medische verklaringen aan het Uwv heeft gezonden, nu hij die stelling niet heeft onderbouwd en dergelijke verklaringen zich niet in het dossier bevinden. Voorts is er anders dan appellant stelt wel beslist op zijn aanvraag, te weten bij het onder 1.5 genoemde besluit van 20 september 2013.
5. Het onder 4.4 en 4.5 overwogene leidt tot de conclusie dat het Uwv het verzoek van
15 april 2013 terecht heeft afgewezen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 deccember 2015.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. Veenstra

AP