ECLI:NL:CRVB:2015:4478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
13/5504 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid op 17-jarige leeftijd

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1960, op 1 december 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten die zij sinds haar jeugd ervaart. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 10 februari 2012 afgewezen, omdat er geen objectieve gegevens beschikbaar waren om de arbeidsbeperkingen van appellante op haar 17e en 18e levensjaar vast te stellen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 10 mei 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 15 augustus 2013 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 22 september 2014 is appellante niet verschenen, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban. Na de behandeling bleek dat het onderzoek niet volledig was, waarna de Raad een onafhankelijke deskundige, psychiater drs. A.L. Sutterland, heeft benoemd. Deze deskundige concludeerde in haar rapport van 31 juli 2015 dat er geen absolute uitspraak kan worden gedaan over de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis op de datum in geding, en dat er geen objectieve informatie beschikbaar is over de beperkingen van appellante op haar 17e levensjaar.

De Raad heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat er geen bewijs is dat zij op haar 17e levensjaar arbeidsongeschikt was. De Raad heeft het deskundigenrapport als overtuigend beschouwd en heeft geoordeeld dat appellante het risico heeft genomen dat medische gegevens uit die tijd niet meer achterhaald kunnen worden. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5504 WAJONG
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 augustus 2013, 12/2612 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.
Na de behandeling van de zaak is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. Aan het Uwv is een vraagstelling gezonden.
Het Uwv heeft op 3 november 2014 een reactie ingezonden.
Vervolgens heeft de Raad een onafhankelijke deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige, de psychiater drs. A.L. Sutterland, heeft op 31 juli 2015 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft zijn zienswijze op het deskundigenrapport ingezonden door overlegging van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2015.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1960, heeft op 1 december 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) in verband met sedert haar jeugd bestaande psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts is gebleken dat er geen objectieve gegevens beschikbaar zijn om de arbeidsbeperkingen op het 17e en 18e levensjaar vast te kunnen stellen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante onvoldoende met medische stukken heeft onderbouwd dat haar medische toestand op haar 17e/18e levensjaar dusdanig was dat zij in aanmerking dient te komen voor een
Wajong-uitkering. De verklaring van psychiater-neuroloog C. van Woerden van 3 mei 2012 acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft voorts gewezen op de omstandigheid dat appellante een opleiding tot rij-instructeur heeft voltooid en destijds heeft gewerkt, hetgeen twijfels oproept omtrent de vraag of appellante als jonggehandicapte is te beschouwen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in de periode tussen haar 17e en 30e levensjaar ( [in] 1977 [tot] 1990), waarin zij tevens studerende was, arbeidsongeschikt was dan wel is geworden als gevolg van psychische klachten. Appellante acht zich in dit standpunt gesteund door de verklaring van haar voormalige behandelend psychiater Van Woerden van 3 mei 2012.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv zich tevens op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voor de toekenning van een uitkering geldende voorwaarde dat zij na haar 17e levensjaar als studerende arbeidsongeschikt is geworden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals is uiteengezet in de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dient, omdat appellante is geboren vóór
1 januari 1980, hoewel zij haar aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van haar aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), zoals die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wajong gold.
4.2.
Beoordeeld dient te worden of appellante op haar 17e levensjaar, zijnde [in] 1977 (datum in geding), arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang.
4.3.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater Sutterland heeft in haar rapport van 31 juli 2015 geconcludeerd dat geen absolute uitspraak kan worden gedaan over de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis op de datum in geding. Op basis van de stukken is geen objectieve informatie beschikbaar. Volgens de deskundige blijkt wel uit deze stukken dat appellante reeds op jonge leeftijd psychische klachten ervoer, die ook goed passen bij een borderline persoonlijkheidsstoornis. Volgens de deskundige zal een dergelijke stoornis, die zich per definitie al vóór het 18e levensjaar ontwikkelt, hoogstwaarschijnlijk ook al op het 17e levensjaar van appellante aanwezig zijn geweest. Absolute zekerheid is hier echter niet over, aldus de deskundige. Met betrekking tot de aanwezigheid van beperkingen op het 17e levensjaar van appellante is volgens de deskundige evenmin objectieve informatie aanwezig. De deskundige heeft op basis van hetero-anamnese en de gedingstukken het wel aannemelijk geacht dat appellante ten tijde in geding problemen heeft ervaren wegens angsten en stressgevoeligheid.
4.4.
In reactie op voormeld deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 31 augustus 2015 gesteld dat appellante weliswaar op haar 17e levensjaar problemen heeft ervaren, maar dat de aard en ernst hiervan niet meer met zekerheid kunnen worden vastgesteld.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Met de conclusies van deskundige Sutterland wordt het standpunt van het Uwv onderschreven dat geen gegevens beschikbaar zijn die voldoende en betrouwbare informatie bevatten over de aard en ernst van de afwijkingen en beperkingen van appellante op haar 17e levensjaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht in haar rapport van 22 oktober 2014 vermeld dat het bestaan van een stoornis, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis, op zichzelf bezien geen zicht geeft op de belastbaarheid van appellante ten tijde in geding.
4.6.
Verder wordt van belang geacht dat appellante met de aanvraag, ruim 30 jaar na het bereiken van het 17e levensjaar, het risico heeft genomen dat medische gegevens uit die tijd niet meer achterhaald kunnen worden, en dat het niet meer mogelijk is de beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid met juistheid vast te stellen. Dit risico dient, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ingevolge vaste rechtspraak voor rekening van appellante te komen (uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2568).
4.7.
Voorts moet worden geoordeeld dat evenmin medische stukken voorhanden zijn die het standpunt van appellante onderbouwen dat zij arbeidsongeschikt is geworden in de periode dat zij de opleiding tot rij-instructeur volgde (1987-1988). Nog daargelaten de vraag of appellante in verband met deze opleiding als een studerende ingevolge de AAW is te beschouwen.
4.8.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 wordt geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat bij appellante niet is gebleken van objectiveerbare arbeidsbeperkingen op haar 17e levensjaar zodat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat zij op haar 17e levensjaar reeds arbeidsongeschikt was. Evenmin heeft appellante voldaan aan de voorwaarde dat zij, na de dag waarop zij 17 jaar is geworden, als studerende arbeidsongeschiktheid is geworden.
4.9.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) V. van Rij

AP