ECLI:NL:CRVB:2014:2568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
12-4727 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering laattijdige aanvraag Wajong-uitkering op basis van onvoldoende medische informatie

In deze zaak heeft appellant, geboren op 15 september 1962, op 1 september 2011 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Deze aanvraag werd op 29 november 2011 afgewezen, omdat de verzekeringsarts onvoldoende informatie beschikbaar had om de belastbaarheid van appellant op 17/18-jarige leeftijd te kunnen vaststellen. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 7 maart 2012 ongegrond.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft in haar uitspraak van 3 augustus 2012 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat, hoewel appellant psychische problemen heeft, de beschikbare medische gegevens niet objectief konden vaststellen dat hij op 17/18-jarige leeftijd als arbeidsongeschikt moest worden aangemerkt. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en aangevoerd dat hij met een verklaring van zijn huisarts, Van Gennip, van 6 oktober 2011 heeft aangetoond dat er in zijn jeugd sprake was van een psychische stoornis en arbeidsongeschiktheid. Hij stelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar zijn geestelijke gezondheidstoestand ten tijde van de aanvraag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en verwezen naar de relevante rechtspraak. De Raad oordeelde dat appellant, door zijn aanvraag meer dan 30 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid in te dienen, het risico had genomen dat medische gegevens uit die tijd niet meer konden worden achterhaald. Het Uwv had voldoende inspanningen verricht om de benodigde medische informatie te verkrijgen, maar de ontvangen informatie van de huisarts was onvoldoende om de aard en omvang van de arbeidsbeperkingen van appellant vast te stellen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4727 WWAJ
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
3 augustus 2012, 12/891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Namens appellant is
mr. Van de Laar verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant - geboren op 15 september 1962 - heeft op 1 september 2011 bij het Uwv een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.2. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat uit het onderzoek van de verzekeringsarts is gebleken dat er onvoldoende informatie beschikbaar is, en ook niet valt te achterhalen, om een oordeel te kunnen geven over de belastbaarheid van appellant op 17/18-jarige leeftijd.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 7 maart 2012 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat, hoewel niet wordt miskend dat appellant psychische problemen heeft, op basis van de voorhanden zijnde medische gegevens niet objectief kan worden vastgesteld dat appellant op 17/18-jarige leeftijd als arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij door middel van de verklaring van zijn huisarts Van Gennip van 6 oktober 2011 heeft aangetoond dat er in zijn jeugd sprake was van een psychische stoornis en van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft volgens appellant onvoldoende onderzoek verricht naar de geestelijke gezondheidstoestand van appellant ten tijde hier in geding.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de onderdelen 5 en 6 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat uit vaste rechtspraak van de Raad
(onder meer de uitspraak van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240) blijkt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico moet blijven van degene die (alsnog) een aanvraag indient.
4.4.
Appellant heeft ruim 30 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong ingediend. Daarmee heeft hij het risico genomen dat de medische gegevens uit die tijd (de jaren 1979-1980) niet meer achterhaald kunnen worden. Het Uwv heeft voldoende inspanningen verricht om die medische informatie te verkrijgen terwijl de door het Uwv ontvangen brief van huisarts Van Gennip van 6 oktober 2011 onvoldoende objectief medische informatie bevat om de aard en de omvang van de arbeidsbeperkingen van appellant op zijn 17/18- jarige leeftijd te kunnen vaststellen. Ook het voorlopige rapport van psycholoog Coppelmans uit het jaar 2011, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Voor een nader onderzoek door het Uwv naar handgeschreven briefjes met informatie over de gezondheidstoestand van appellant van zijn 17e tot zijn 18e levensjaar bestaat geen aanleiding.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.K. Dekker
IvZ