Uitspraak
2 september 2014, 12/234 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
15 februari 2007 tot 1 juli 2008 tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van
13 december 2013. De op zich juiste stelling van appellant dat in de periode van 15 februari 2007 tot 1 juli 2008 zelf geen sprake is geweest van het berusten in een situatie van ongelijke behandeling, kan hem niet baten. Uit de intranetpublicaties van 9 mei 2008 en 5 juni 2008 volgt immers dat aan de oud-medewerkers van de KvW, anders dan aan appellant, met terugwerkende kracht over de periode van 15 februari 2007 tot 1 juli 2008 op of na 1 juli 2008 ambtshalve een compensatie is toegekend, bestaande uit de toekenning van compensatieverlof alsmede toelagen voor onregelmatige dienst en overwerkvergoedingen. De impliciete weigering om die compensatie op of na 1 juli 2008 aan appellant toe te kennen, waarin hij wel heeft berust, brengt mee dat ten aanzien van het verzoek van appellant van 14 april 2011 de rechtspraak van de Raad inzake verzoeken om terug te komen van in rechte onaantastbaar geworden besluiten van toepassing is. Appellant heeft met betrekking tot de periode vóór
14 april 2011 te verlenen.