ECLI:NL:CRVB:2015:445
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering en de verwerking van cognitieve beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die door ziekte niet meer in staat was zijn werkzaamheden als bewaker productieproces uit te voeren. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar was in beroep gegaan tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) hadden afgewezen. De rechtbank had eerder de deskundige neuroloog dr. J. Vos benoemd, die beperkingen had vastgesteld die verband hielden met cognitieve stoornissen, waaronder problemen met aandacht en concentratie.
De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op voldoende wijze had gemotiveerd hoe de door Vos vastgestelde beperking op het gebied van lezen was verwerkt in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling van appellant dat de vertaling van de door Vos vastgestelde beperking naar cognitieve beperkingen onvoldoende was. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgelegd.
Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische beperkingen en de vertaling daarvan naar de geschiktheid voor arbeid.