ECLI:NL:CRVB:2015:445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
13-6794 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering en de verwerking van cognitieve beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die door ziekte niet meer in staat was zijn werkzaamheden als bewaker productieproces uit te voeren. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar was in beroep gegaan tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) hadden afgewezen. De rechtbank had eerder de deskundige neuroloog dr. J. Vos benoemd, die beperkingen had vastgesteld die verband hielden met cognitieve stoornissen, waaronder problemen met aandacht en concentratie.

De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op voldoende wijze had gemotiveerd hoe de door Vos vastgestelde beperking op het gebied van lezen was verwerkt in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling van appellant dat de vertaling van de door Vos vastgestelde beperking naar cognitieve beperkingen onvoldoende was. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgelegd.

Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische beperkingen en de vertaling daarvan naar de geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

13/6794 WIA
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 november 2013, 12/2467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.C.H. Poelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Poelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk op basis van een contract gewerkt als bewaker productieproces bij [werkgeefster]. Op 23 oktober 2007 is hij door ziekte voor die werkzaamheden uitgevallen. Appellant heeft bij het Uwv een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan.
1.2.
Bij besluit van 9 oktober 2009 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering van 20 oktober 2009 tot 20 november 2011. Bij beslissing op bezwaar van 16 september 2010 heeft het Uwv (voor zover hier van belang) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 september 2010. De rechtbank heeft aanleiding gezien neuroloog dr. J. Vos als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Vos heeft in zijn rapport van 13 juli 2011 vermeld dat appellant op
20 oktober 2009 beperkingen had die geduid kunnen worden binnen het kader van het frontaal kwabsyndroom met cognitieve stoornissen als aandachts- en concentratieproblemen, vergeetachtigheid, emotionele problemen en snelle vermoeibaarheid. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 november 2011 het oordeel van de door haar benoemde deskundige gevolgd. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 30 november 2011 (voor zover hier van belang) het door appellant tegen het besluit van 16 september 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
3. Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het Uwv vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en appellant met ingang van 20 oktober 2009 een WGA-uitkering toegekend,
waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 70,42.
4. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 januari 2012. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 juli 2012 geoordeeld dat het Uwv bij de totstandkoming van het besluit van 9 januari 2012 onvoldoende acht heeft geslagen op de uitspraak van de rechtbank van
30 november 2011 en dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 26 juli 2012 het door appellant tegen het besluit van 9 januari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
5. Bij besluit van 10 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv vervolgens appellant met ingang van 20 oktober 2009 een WGA-uitkering toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 79,53. Rekening houdend met de beperkingen die appellant heeft, zoals opgenomen in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 augustus 2012 heeft het Uwv appellant geschikt gevonden voor de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en textielproductenmaker (SBC-code 111160).
6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn motivering gevolgd, dat vaststelling van Vos, dat appellant moeite heeft met lezen, niet maakt dat daarom al een beperking op het aspect lezen moet worden aangenomen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportages van 3 januari 2012, 28 augustus 2012 en 6 september 2013 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 6 augustus 2012, in staat moet worden geacht de drie geduide functies uit te oefenen.
7.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij om medische redenen niet in staat is de hem voorgehouden functies te vervullen. Appellant heeft aangevoerd dat het Uwv in de FML van 6 augustus 2012 voorbij is gegaan aan de door Vos aangenomen beperking op het aspect lezen. Voorts heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak onvoldoende aandacht besteed aan het in beroep overgelegde rapport van de door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige W. de Hoop van 8 juli 2013.
7.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
8. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de door Vos aangegeven beperking op het gebied van lezen op juiste wijze is verwerkt in de FML van 6 augustus 2012. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 september 2013 op een voldoende wijze is gemotiveerd op welke wijze de door Vos aangegeven beperking op het gebied van lezen is verwerkt in de beperkingen die voor het persoonlijk functioneren worden aangenomen. In het deskundigenrapport worden geen aanknopingspunten gezien die de stelling van appellant, dat de vertaling van de door Vos vastgestelde beperking naar cognitieve beperkingen onvoldoende is, ondersteunen.
8.2.
Onder verwijzing naar het rapport van De Hoop van 8 juli 2013 heeft appellant gesteld dat de functies ongeschikt zijn door overschrijding van de in de FML gestelde beperking voor veelvuldige storingen en onderbrekingen (item 1.9.6) veelvuldige deadlines (item 1.9.7) en werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist (item 1.9.8). Vastgesteld wordt dat item 1.9.7 niet voorkomt bij de geselecteerde functies. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het CBBS. Het is daarom niet aannemelijk dat veelvuldige deadlines of productiepieken in deze functies aan de orde zijn. In het rapport van
3 januari 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de aan de functies verbonden werkzaamheden eenduidig en routinematig zijn en dat veelvuldige storingen en onderbrekingen niet voorkomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat appellant op de datum in geding geschikt is voor de functie inpakker (handmatig) omdat er geen fysieke beperkingen zijn die, in combinatie met het functieniveau en het routinematige karakter, aan het specifiek hoog handelingstempo in de weg staan.
8.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
9. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

NK