In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam over de intrekking van een WAO-uitkering. Appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving vanwege rug- en knieklachten, heeft zich in 2005 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft in 2008 een WAO-uitkering toegekend, maar na medisch heronderzoek in 2011 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant geen psychische beperkingen had. De verzekeringsarts baseerde zich op rapporten van psychiater S. Gülsaçan en psychiater J.H.M. van Laarhoven. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat appellant niet als volledig arbeidsongeschikt moest worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen onvoldoende onderbouwd waren en dat appellant niet opzettelijk had gesimuleerd. De Raad herstelde de besluiten van het Uwv en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de kosten van appellant.