ECLI:NL:CRVB:2015:4416

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14/6275 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op basis van gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellante op 21 november 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een wasmachine, een bank en een bed. Het college van burgemeester en wethouders van Almelo heeft deze aanvraag op 13 december 2013 afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten die voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de rechtbank Overijssel op 6 oktober 2014 de uitspraak van het college bevestigd. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten door bijzondere omstandigheden, zoals extra medische kosten en een schuld aan haar ziektekostenverzekeraar.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de kosten waarvoor appellante bijstand heeft gevraagd, noodzakelijk waren, maar dat appellante niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die haar onvermogen om te reserveren rechtvaardigden. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat schulden en betalingsverplichtingen op zich geen bijzondere omstandigheden vormen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, met J.L. Meijer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2015.

Uitspraak

14/6275 WWB
Datum uitspraak: 8 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
6 oktober 2014, 14/1483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.I. Nieboer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 21 november 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschafkosten van een wasmachine, een bank en een bed.
1.2.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
1.3.
Bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2013 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op de overweging dat niet is aangetoond dat de kosten van de bank en het bed zich voordoen en dat de kosten van de wasmachine niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met betrekking tot de kosten van de bank en het bed overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat deze kosten zich voordeden. De rechtbank heeft dit gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat alle kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden en dat het college om die reden de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat in haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat zij voor de kosten waarvoor zij bijstand heeft gevraagd niet heeft kunnen reserveren. In dat verband stelt appellante dat zij niet alleen haar schuld bij Menzis heeft afgelost, maar dat zij ook extra medische kosten heeft moeten maken doordat als gevolg van een betalingsachterstand haar aanvullende ziektekostenverzekering was komen te vervallen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit de onder 4.1 bedoelde draagkracht, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Vaststaat dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordeden en dat die kosten in het geval van appellante noodzakelijk waren.
4.4.
De beroepsgrond dat appellante niet in staat was om te reserveren voor die kosten kan slechts slagen indien appellante door bijzondere omstandigheden niet in staat was om voor die kosten te reserveren.
4.5.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich bij haar dergelijke bijzondere omstandigheden voordeden. Zij heeft de door haar gestelde onmogelijkheid om te reserveren toegelicht met een verwijzing naar de aflossing op een schuld aan haar ziektekostenverzekeraar en naar extra hoge ziektekosten door de beëindiging van haar aanvullende verzekering ten gevolge van een betalingsachterstand. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is echter volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.6.
Anders dan appellante heeft aangevoerd betreft de uitspraak van de Raad van 18 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:478, een andere situatie dan die van haar. Het schuldsaneringstraject waarin appellante was opgenomen kan niet op een lijn worden gesteld met een detentie van enkele jaren. Bovendien heeft appellante, anders dan in bedoelde uitspraak het geval was, over de jaren 2013 en 2014 langdurigheidstoeslag ontvangen.
4.7.
Voorts heeft appellante de aard en omvang van de door haar gestelde extra hoge ziektekosten niet inzichtelijk gemaakt en niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. Reeds daarom kunnen die kosten bij de beoordeling van de omstandigheden niet in aanmerking worden genomen.
4.8.
De rechtbank heeft gelet op 4.4 tot en met 4.7 terecht geoordeeld dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.L. Meijer

HD