ECLI:NL:CRVB:2015:4377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
14-2185 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 13 augustus 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellant niet meewerkte aan een huisbezoek dat was aangevraagd door fraudecontroleurs van de gemeente Groningen. Deze controleurs voerden waarnemingen uit bij de werk- en woonlocatie van appellant van 4 februari 2013 tot en met 26 mei 2013, maar konden appellant niet waarnemen op zijn woonadres. Tijdens een gesprek op 6 juni 2013 met de fraudecontroleurs weigerde appellant medewerking te verlenen aan het huisbezoek, ondanks dat hem de gevolgen van deze weigering werden uitgelegd. Appellant gaf aan een afspraak met zijn psychiater te hebben, maar kon geen bewijs overleggen en weigerde verdere informatie te verstrekken.

Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft vervolgens bij besluit van 25 juni 2013, gehandhaafd bij besluit van 10 december 2013, de bijstand van appellant met ingang van 6 juni 2013 ingetrokken. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat appellant niet voldoende had onderbouwd waarom hij niet meewerkte. De Raad benadrukte dat het belang van het bijstandverlenend orgaan om de woonsituatie te verifiëren groot is en dat alleen zeer dringende redenen een weigering van medewerking kunnen rechtvaardigen. Aangezien appellant geen dringende redenen had aangetoond, werd het hoger beroep afgewezen en het verzoek om schadevergoeding eveneens afgewezen.

Uitspraak

14/2185 WWB
Datum uitspraak: 8 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 maart 2014, 13/3487 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Bakker verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 13 augustus 2011 in aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor alleenstaande.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar het aantal door appellant opgegeven gewerkte uren hebben fraudecontroleurs van de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Groningen onder meer in de periode van 4 februari 2013 tot en met 26 mei 2013 waarnemingen bij de werk- en woonlocatie van appellant verricht. Tijdens deze waarnemingen is appellant niet waargenomen op of nabij zijn woonadres. De fraudecontroleurs hebben vervolgens op 6 juni 2013 een gesprek met appellant gevoerd. Tijdens dit gesprek hebben de fraudecontroleurs appellant medegedeeld dat onduidelijkheden over zijn woonsituatie bestonden en dat zij aansluitend aan het gesprek een huisbezoek wilden afleggen. Appellant heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Appellant heeft verklaard dat hij een afspraak met zijn psychiater had, maar kon desgevraagd geen afsprakenbriefje of -kaartje overleggen en wilde niet vertellen hoe laat hij de afspraak had. Hij is in de gelegenheid gesteld te bellen met zijn psychiater, maar dit wilde hij niet. Nadat de fraudecontroleurs appellant op de consequenties van het weigeren van een huisbezoek hadden gewezen, weigerde hij nogmaals medewerking te verlenen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 6 juni 2013.
1.3.
Bij besluit van 25 juni 2013, gehandhaafd bij besluit van 10 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 6 juni 2013 ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek. Hij heeft daardoor niet voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de nader te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het huisbezoek op 6 juni 2013 een redelijke grond aanwezig was om de juistheid van de door appellant verstrekte informatie te verifiëren, zodat van appellant in beginsel redelijkerwijs kon worden verlangd dat hij hieraan medewerking zou verlenen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2237) komt in het algemeen groot gewicht toe aan het belang van het bijstandverlenend orgaan om onmiddellijk de door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren, gelet op de mogelijkheden om daarin wijzigingen aan te brengen, waardoor dit controlemiddel zijn effectiviteit verliest. Alleen een zeer dringende reden kan een rechtvaardigingsgrond vormen om onmiddellijke uitvoering of voortzetting van een huisbezoek te weigeren.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of zeer dringende redenen als bedoeld in 4.2 bestonden om af te zien van een onmiddellijk huisbezoek.
4.4.
Appellant heeft zijn stelling dat hij aansluitend aan het gesprek met de fraudecontroleurs een afspraak had bij zijn psychiater, in het geheel niet onderbouwd. Hij heeft geen afsprakenbriefje of -kaartje overgelegd en onduidelijk is gebleven hoe laat de afspraak was. Bovendien heeft appellant geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn afspraak te verzetten en evenmin aangegeven wat de consequenties zouden zijn van het missen van de afspraak. Appellant heeft enkel volhard in zijn weigering medewerking te verlenen aan het huisbezoek. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen dringende redenen bestonden om het huisbezoek te weigeren.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD