ECLI:NL:CRVB:2015:4377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 13 augustus 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellant niet meewerkte aan een huisbezoek dat was aangevraagd door fraudecontroleurs van de gemeente Groningen. Deze controleurs voerden waarnemingen uit bij de werk- en woonlocatie van appellant van 4 februari 2013 tot en met 26 mei 2013, maar konden appellant niet waarnemen op zijn woonadres. Tijdens een gesprek op 6 juni 2013 met de fraudecontroleurs weigerde appellant medewerking te verlenen aan het huisbezoek, ondanks dat hem de gevolgen van deze weigering werden uitgelegd. Appellant gaf aan een afspraak met zijn psychiater te hebben, maar kon geen bewijs overleggen en weigerde verdere informatie te verstrekken.
Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft vervolgens bij besluit van 25 juni 2013, gehandhaafd bij besluit van 10 december 2013, de bijstand van appellant met ingang van 6 juni 2013 ingetrokken. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat appellant niet voldoende had onderbouwd waarom hij niet meewerkte. De Raad benadrukte dat het belang van het bijstandverlenend orgaan om de woonsituatie te verifiëren groot is en dat alleen zeer dringende redenen een weigering van medewerking kunnen rechtvaardigen. Aangezien appellant geen dringende redenen had aangetoond, werd het hoger beroep afgewezen en het verzoek om schadevergoeding eveneens afgewezen.