ECLI:NL:CRVB:2015:4370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
14/2882 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1 september 2009 wegens knieklachten niet meer kon werken als autoschadehersteller, had eerder een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij per 30 augustus 2011 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van werkloosheid meldde appellant zich op 5 december 2011 ziek vanwege psychische klachten en knieklachten, waarna hij een ZW-uitkering ontving.

De verzekeringsarts concludeerde op basis van onderzoek en een psychiatrische expertise dat appellant per 28 augustus 2013 weer geschikt was voor de eerder geduide functies van samensteller en productiemedewerker. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per deze datum, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten en dat de verzekeringsartsen niet voldoende gemotiveerd hadden waarom zij van het eerdere standpunt waren afgeweken.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had voldoende informatie verzameld en de conclusie dat appellant geschikt was voor de geduide functies werd onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn psychische klachten op de datum in geding zo ernstig waren dat deze tot relevante arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

14/2882 ZW
Datum uitspraak: 25 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 april 2014, 13/1076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. E. van Bommel, advocaat, heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015.
Appellant en mr. Van Bommel zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 september 2009 wegens knieklachten uitgevallen voor zijn werk als autoschadehersteller. Bij besluit van 22 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 30 augustus 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Aan appellant is vervolgens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft appellant zich op 5 december 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten en daarnaast knieklachten. Vervolgens heeft het Uwv aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Appellant heeft meerdere keren het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, voor het laatst op 21 augustus 2013. De verzekeringsarts is op basis van bevindingen uit eigen onderzoek, een psychiatrische expertise en bestudering van het dossier, waaronder informatie van de behandelend sector, tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 28 augustus 2013 geschikt is voor de eerder in het kader van een beoordeling op grond van de Wet WIA geduide functies van samensteller en productiemedewerker. Bij besluit van
20 augustus 2013 (lees 21 augustus 2013) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 28 augustus 2013 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
26 september 2013 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden of dat het standpunt van de verzekeringsartsen, dat appellant ondanks zijn klachten geschikt moet worden geacht voor de eerder geduide WIA-functies, voor onjuist moet worden gehouden.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende belang heeft gehecht aan wat door appellant in bezwaar en beroep is aangevoerd. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende gemotiveerd waarom zij zijn afgeweken van het eerder door het Uwv ingenomen standpunt dat bij appellant sprake is van een depressie en hebben voorts verzuimd om een arbeidsdeskundige te raadplegen omtrent de geschiktheid van de eerder geduide functies. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Tot slot heeft appellant benadrukt dat hij al weer geruime tijd wegens zijn psychische klachten ziekengeld ontvangt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In de situatie van appellant geldt als “zijn arbeid” de in het kader van de Wet
WIA-beoordeling geselecteerde functies van samensteller en productiemedewerker.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. Na het onderzoek op 10 juni 2013 heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise laten verrichten. Psychiater O. de Klerk, werkzaam bij Psyon, heeft in zijn rapport van 2 augustus 2013 geconcludeerd dat sprake is van een aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd. Op basis van bevindingen uit eigen onderzoek, de psychiatrische expertise en bestudering van het dossier, waaronder het psychologisch onderzoek van behandelend GZ-psycholoog W. Franse van 13 augustus 2012, heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 21 augustus 2013 geconcludeerd dat er geen ernstige psychiatrische ziekte of beperkingen aanwezig zijn. De verzekeringsarts heeft appellant geschikt geacht voor de destijds geduide functies van samensteller en productiemedewerker nu deze functies mentaal weinig belastend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gesproken, nader dossierstudie verricht en ook de in bezwaar overgelegde brief van GZ-psycholoog Franse van 2 september 2013 bij de beoordeling betrokken. Op grond van alle dossiergegevens alsmede de bevindingen ten tijde van de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven.
4.4.
Door appellant is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding, te weten 28 augustus 2013, de psychische klachten dusdanig ernstig waren dat deze tot het aannemen van relevante arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden. De in bezwaar overgelegde informatie biedt daarvoor geen grond.
4.5.
Wat betreft appellants stelling dat de verzekeringsartsen hebben verzuimd een arbeidsdeskundige in te schakelen, miskent appellant, zoals de Raad eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2013:CA0755), dat het in het kader van een ZW-beoordeling aan de verzekeringsarts is om een oordeel te vellen over de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsgeschikt is voor zijn arbeid.
4.6.
Uit de omstandigheid dat het Uwv een nieuwe ziekmelding per 17 oktober 2013 heeft geaccepteerd kan, anders dan appellant stelt, niet zonder meer volgen dat hij op de datum in geding, 28 augustus 2013, meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Uit het in hoger beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2014 blijkt dat een verzekeringsarts reeds in november 2013 heeft geconcludeerd dat de psychische situatie van appellant niet is gewijzigd en geen aanleiding vormt om tot een ander oordeel over de belastbaarheid van appellant te komen. Omdat appellant ondertussen hevige buikklachten heeft ontwikkeld, heeft het Uwv de ziekmelding geaccepteerd in afwachting van nader specialistisch onderzoek.
4.7.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) V. van Rij

AP