ECLI:NL:CRVB:2015:4370
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ZW-uitkering in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1 september 2009 wegens knieklachten niet meer kon werken als autoschadehersteller, had eerder een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat hij per 30 augustus 2011 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van werkloosheid meldde appellant zich op 5 december 2011 ziek vanwege psychische klachten en knieklachten, waarna hij een ZW-uitkering ontving.
De verzekeringsarts concludeerde op basis van onderzoek en een psychiatrische expertise dat appellant per 28 augustus 2013 weer geschikt was voor de eerder geduide functies van samensteller en productiemedewerker. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per deze datum, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten en dat de verzekeringsartsen niet voldoende gemotiveerd hadden waarom zij van het eerdere standpunt waren afgeweken.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had voldoende informatie verzameld en de conclusie dat appellant geschikt was voor de geduide functies werd onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn psychische klachten op de datum in geding zo ernstig waren dat deze tot relevante arbeidsbeperkingen hadden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.