ECLI:NL:CRVB:2015:4326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
13-5474 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning van bonus afsluitprovisie en telefoonkostenvergoeding na faillissement van werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die in dienst was van een B.V. die failliet was verklaard, had een aanvraag ingediend voor de overname van de loonbetalingsverplichtingen van zijn werkgever. Het Uwv had appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, maar zonder de bonus afsluitprovisie over 2011 en zonder een telefoonkostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat appellant recht had op de telefoonkostenvergoeding, maar dat de bonus afsluitprovisie niet voor overname in aanmerking kwam, omdat deze niet duidelijk aanwijsbaar en niet voldoende concreet was.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het bedrag van € 130.021,- op een schermprint van 25 januari 2012 betrekking had op de bonus afsluitprovisie over 2011. Hij voerde aan dat een verklaring van de salesmanager dit zou onderbouwen. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de verklaring van de salesmanager niet voldoende bewijs bood voor de claim van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de bonus afsluitprovisie niet werd toegekend, maar de telefoonkostenvergoeding van € 495,- wel werd toegewezen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant niet overtuigend genoeg vonden om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

13/5474 WW
Datum uitspraak: 29 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 september 2013, 12/1450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest in dienst van [naam B.V.] ( [B.V.] ). Op 31 december 2011 is [B.V.] in staat van faillissement verklaard. De curator heeft op 2 februari 2012 de tussen appellant en [B.V.] bestaande arbeidsovereenkomst opgezegd. Op 10 februari 2012 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend voor overname van de loonbetalingsverplichtingen van [B.V.] .
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. In de daarbij toegekende uitkering is geen bonus afsluitprovisie over 2011 opgenomen en evenmin een telefoonkostenvergoeding.
1.3.
Bij besluit van 11 september 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van
21 maart 2012 herroepen, beide voor zover daarbij is geweigerd om appellant een telefoonkostenvergoeding van € 495,- toe te kennen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat appellant een telefoonkostenvergoeding van € 495,- wordt toegekend en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit, een en ander met een bepaling over de vergoeding van griffierecht.
2.2.
Met betrekking tot de bonus afsluitprovisie over 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze vordering niet voor overname op basis van hoofdstuk IV van de WW in aanmerking komt omdat deze niet duidelijk aanwijsbaar, niet voldoende concreet en aan gerede twijfel onderhevig is. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser en het Uwv als verweerder is aangeduid:
5. Niet in geschil is dat het recht op een bonus afsluitprovisie 2011 als volgt wordt bepaald. Als uitgangspunt geldt het totaalbedrag dat aan provisie is ontvangen voor door eiser in 2011 afgesloten polissen. Daarop strekken in mindering de provisiebedragen van de nadien geroyeerde polissen van 2011 en van voorgaande kalenderjaren alsmede het zogenaamde inverdienbedrag, dat voor eiser op € 84.000,00 is vastgesteld. De bonus afsluitprovisie 2011 bedraagt 20% van het restantbedrag.
6. [B.V.] heeft een gespecificeerde opgave gedaan van de door eiser in 2011 afgesloten polissen met een totaalbedrag aan provisie van € 87.124,79. Daarbij heeft [B.V.] aangegeven welke polissen nadien zijn geroyeerd, resulterend in een verlaagd provisiebedrag van € 74.061,88. Voorts heeft [B.V.] te kennen gegeven dat de “ontvangen bonus 2010” € 130.021,00 bedraagt en de “huidige stand bonus 2010” € 107.172,65. Het bedrag aan royementen over 2010 bedraagt volgens [B.V.] € 22.848,35 (€ 130.021,00 -
€ 107.172,65) en over de kalenderjaren tot en met 2009 € 2.040,97. Dan resteert een bedrag van € 49.172,56 (€ 74.061,88 - € 22.848,35 - € 2.040,97), dat lager is dan het inverdienbedrag van € 84.000,00, zodat eiser volgens [B.V.] geen recht heeft op een bonus afsluitprovisie 2011.
7. De berekening van [B.V.] op zichzelf is niet in geschil. Eiser betwist echter de door [B.V.] opgenomen provisiebedragen. Volgens eiser bedraagt het provisiebedrag over 2011 € 130.021,00. Daarvoor verwijst hij allereerst naar een schermprint die eiser op 25 januari 2012 heeft gemaakt, waarbij dat bedrag is ingevuld bij het veld “Bonus vorig jaar”, hetgeen volgens eiser gelet op de datum van de uitdraai moet zien op 2011.
8. Verweerder heeft dienaangaande navraag gedaan bij [B.V.] . Volgens [B.V.] zijn de gegevens in 2012 niet meer bijgewerkt. In de rubriek “bonus vorig jaar” staat derhalve de bonus voorafgaande aan het jaar 2011, oftewel 2010. Dat strookt met de vermelding van het bedrag van € 130.021,00 als “ontvangen bonus 2010” op het onder rechtsoverweging 6. aangehaalde overzicht van [B.V.] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan de schermprint niet die waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst toe te kennen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat het bedrag van
€ 130.021,-, dat op de schermprint van 25 januari 2012 staat vermeld bij het veld “Bonus vorig jaar”, het provisiebedrag over 2011 betreft. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verklaring van [naam salesmanager] , destijds salesmanager bij [B.V.] , van 15 oktober 2013 overgelegd. In deze verklaring vermeldt [naam salesmanager] “dat hij op 15-01-12 de personeelskaart van [appellant] met alle relevante gegevens heeft bijgewerkt.” Volgens appellant was [naam salesmanager] volledig op de hoogte van de bonusregeling afsluitprovisie. Gelet op deze verklaring is appellant van mening dat zijn vordering tot overname van de bonus afsluitprovisie 2011 alsnog moet worden gehonoreerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bonus afsluitprovisie 2011 wordt onderschreven evenals de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De verklaring van [naam salesmanager] is in algemene bewoordingen gesteld. Daaruit blijkt niet dat het op de schermprint van 25 januari 2012 bij het veld “Bonus vorig jaar” vermelde bedrag van
€ 130.021,- door hem is bijgewerkt en dat dat bedrag het provisiebedrag over 2011 is. Dat zou ook in tegenspraak zijn met hetgeen [naam controller] , destijds controller bij [B.V.] , namens [B.V.] op 21 augustus 2012 tegenover het Uwv heeft verklaard, namelijk dat de gegevens in januari 2012 niet meer zijn bijgewerkt en dat bij het vakje “bonus vorig jaar” het bedrag over 2010 staat vermeld. Bovendien stemt het in de schermprint van
25 januari 2012 bij ’Bonus vorig jaar’ vermelde bedrag van € 130.021,- overeen met de door [B.V.] aan het Uwv verstrekte gespecificeerde opgave van de door appellant afgesloten polissen, waar bij appellant onder de kolom “ontvangen bonus 2010” exact hetzelfde bedrag staat vermeld.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) V. van Rij
JvC