ECLI:NL:CRVB:2015:4326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de toekenning van bonus afsluitprovisie en telefoonkostenvergoeding na faillissement van werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die in dienst was van een B.V. die failliet was verklaard, had een aanvraag ingediend voor de overname van de loonbetalingsverplichtingen van zijn werkgever. Het Uwv had appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, maar zonder de bonus afsluitprovisie over 2011 en zonder een telefoonkostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat appellant recht had op de telefoonkostenvergoeding, maar dat de bonus afsluitprovisie niet voor overname in aanmerking kwam, omdat deze niet duidelijk aanwijsbaar en niet voldoende concreet was.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het bedrag van € 130.021,- op een schermprint van 25 januari 2012 betrekking had op de bonus afsluitprovisie over 2011. Hij voerde aan dat een verklaring van de salesmanager dit zou onderbouwen. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de verklaring van de salesmanager niet voldoende bewijs bood voor de claim van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de bonus afsluitprovisie niet werd toegekend, maar de telefoonkostenvergoeding van € 495,- wel werd toegewezen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant niet overtuigend genoeg vonden om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.