ECLI:NL:CRVB:2015:4308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
13/1733 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WIA-uitkering en dagloonberekening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 10 januari 2012 geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium, op 23 februari 2015, ingetrokken, waarbij het Uwv nu vaststelde dat appellante recht had op een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

De rechtbank Limburg had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betwist. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv de gelegenheid te geven om nadere informatie te verstrekken over de berekening van het dagloon. Na het indienen van deze informatie door het Uwv en de reactie van appellante hierop, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv het standpunt in het bestreden besluit heeft verlaten en dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het beroep tegen het nieuwe besluit van 23 februari 2015 is ongegrond verklaard, omdat appellante haar betwisting van de dagloonberekening niet voldoende heeft onderbouwd. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 160,- aan appellante dient te vergoeden.

Uitspraak

13.1733 WIA

Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 februari 2013, 12/783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Vennootschap onder Firma [naam V.O.F.] te [vestigingsplaats] heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad met een arbeidskundig rapport gereageerd op het hoger beroep van appellante en vervolgens op 23 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs. Belanghebbende is niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv de gelegenheid te geven appellante nader te informeren over de berekening van de hoogte van de uitkering en om appellante gelegenheid te geven zich nader uit te laten over de vraag of met de nieuwe beslissing op bezwaar aan haar bezwaren tegemoet is gekomen.
Het Uwv heeft bij brief van 12 maart 2015 nadere informatie over de berekening van het dagloon ingezonden. Appellante heeft hierop bij brief van 19 maart 2015 gereageerd. Nadat door partijen toestemming is gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 10 januari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante met verwijzing naar de in bezwaar en beroep ingediende gronden en de hiermee verband houdende gedingstukken de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betwist.
4. Bij besluit van 23 februari 2015 heeft het Uwv het besluit van 10 november 2011 en het bestreden besluit ingetrokken en vastgesteld dat voor appellante met ingang van 10 januari 2012 recht is ontstaan op een WIA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met het nader besluit van 23 februari 2015 is niet geheel tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb zal dit besluit mede in de beoordeling worden betrokken.
5.2.
Aangezien het Uwv het standpunt als verwoord in het bestreden besluit heeft verlaten, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5.3.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het nader besluit van 23 februari 2015 rechtens stand houdt. Partijen verschillen slechts nog van mening over de berekening van het dagloon. Het Uwv heeft bij brief van 12 maart 2015 een inzichtelijke en onderbouwde toelichting verstrekt op de berekening van het dagloon. Appellante heeft in haar brief van 19 maart 2015 gesteld dat zij van mening blijft dat van een ander dagloon uitgegaan moet worden. Nu appellante haar betwisting van de juistheid van de berekening van het Uwv op geen enkele manier heeft onderbouwd, en de wel inzichtelijk onderbouwde berekening van het Uwv de Raad niet onjuist voorkomt, gaat de Raad uit van de juistheid van de berekening van het Uwv. Het beroep van appellante tegen het besluit van 23 februari 2015 slaagt niet en zal ongegrond worden verklaard.
6. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze worden vastgesteld op € 980,- in beroep (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen voor de zitting, € 490,-
per punt) en € 980,- in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 490,- per punt), totaal € 1.960,- .

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 10 mei 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 februari 2015 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, in totaal € 1.960,-
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D. van Wijk

UM