ECLI:NL:CRVB:2015:4282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt. Appellante heeft haar werkzaamheden gestaakt op 1 februari 2010 vanwege psychische klachten en heeft op 30 januari 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek op 28 maart 2013 besloten dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij op 30 januari 2012 in medisch opzicht in staat zou zijn haar werk te verrichten. Dit besluit werd na bezwaar door het Uwv bevestigd op 26 september 2013.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard op 30 juni 2014. Appellante is van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts het lichamelijk onderzoek heeft gestaakt en er geen informatie is opgevraagd bij haar huisarts. In hoger beroep heeft appellante ook aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd en dat het Uwv het maatmanloon onjuist heeft vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 2 december 2015 geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht haar maatgevende arbeid te verrichten. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.