ECLI:NL:CRVB:2015:4234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
15/2539 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uitgangspositie van een ambtenaar binnen de plaatsingsprocedure van de NVWA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die werkzaam was als Assistent Systeem Auditor (ASA) bij de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA). De zaak betreft de vaststelling van de uitgangspositie van appellant in het kader van de samenvoeging van verschillende inspectiediensten tot de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Appellant stelde dat hij feitelijk afwijkende werkzaamheden had verricht die niet overeenkwamen met zijn functiebeschrijving, maar de Raad oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd.

De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hem werkzaamheden waren opgedragen die afweken van zijn functiebeschrijving. Het verweer van de minister, ondersteund door de verklaring van de voormalige leidinggevende van appellant, werd niet weerlegd met concrete voorbeelden. De Raad oordeelde dat de procedure voor de vaststelling van de uitgangspositie correct was nageleefd en dat appellant zelf niet tijdig de nodige stappen had gezet om zijn bezwaren kenbaar te maken.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaren en het onderbouwen van claims met concrete voorbeelden.

Uitspraak

15/2539 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 maart 2015, 14/5645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Economische Zaken (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Waard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Waard. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.E. Heerma van Voss, drs. O. van de Castel en F.H.G. van Cruchten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met het oog op de samenvoeging van de Algemene Inspectiedienst, de Plantenziektenkundige Dienst en de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) tot één nieuwe inspectiedienst, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is een plaatsingsprocedure vastgesteld. De eerste stap daarin was dat voor alle medewerkers de uitgangspositie is bepaald, met als peildatum 1 december 2009. Deze uitgangspositie is bepalend voor de positie van de medewerker in de plaatsingsprocedure voor de NVWA en voor de functievergelijking.
1.2.
Appellant was ten tijde van belang werkzaam als Assistent Systeem Auditor ( ASA ), schaal 9, bij de VWA, een onderdeel van het ministerie van Economische Zaken. Bij brief van 10 maart 2010 heeft hij een vooraankondiging ontvangen over zijn uitgangspositie. De vooraankondiging bevatte een controleformulier waarop de over de medewerker bekende relevante gegevens vermeld waren; in een afzonderlijke kolom kon de medewerker onjuistheden aangeven, vergezeld van een toelichting en eventueel beschikbare bewijsstukken. Appellant heeft het controleformulier teruggezonden en daarop - voor zover hier van belang - aangetekend dat het team diende te worden gewijzigd. Bij besluit van
21 mei 2010, na bezwaar van 22 juni 2010 ingetrokken en vervangen bij besluit van
30 augustus 2010, is de uitgangspositie ten aanzien van het team nader vastgesteld als Team [naam team] . In de rechtsmiddelverwijzing onder dat besluit is aangegeven dat het bezwaar van appellant tegen het ingetrokken besluit van kracht blijft totdat appellant dit intrekt. Ook is aangegeven dat als appellant zijn bezwaar wil handhaven dit wordt aangemerkt als een bezwaar dat is gericht tegen het nieuwe besluit. Appellant heeft zijn bezwaar niet ingetrokken.
1.3.
Bij brief van 4 maart 2014 heeft appellant aanvullende gronden van bezwaar ingediend. Hij heeft aangevoerd dat in de toelichting bij het op 10 maart 2010 toegezonden controleformulier is vermeld dat de dienstleiding op de hoogte is van afwijkende functies en dat de betrokken medewerkers van de zijde van de minister daarover actief zullen worden benaderd. Zo’n gesprek heeft met appellant niet plaatsgevonden.
1.4.
Bij besluit van 8 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant zijn stelling dat hij afwijkende werkzaamheden verrichtte op het niveau van schaal 12 niet met stukken heeft onderbouwd. Ook de door de minister in zijn verweerschrift gegeven uiteenzetting over de door appellant verrichte werkzaamheden is door appellant niet gemotiveerd weerlegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het betoog van appellant dat de procedure ter vaststelling van zijn uitgangspositie niet correct is nageleefd kan de Raad niet volgen. Appellant heeft destijds nagelaten op het controleformulier melding te maken van de werkzaamheden die zijn inziens afwijken van zijn op het controleformulier vermelde functie. Zijn leidinggevenden hadden geen reden om hem actief te benaderen voor een gesprek over afwijkende werkzaamheden, nu volgens hun beoordeling kennelijk geen sprake was van relevante afwijkende werkzaamheden. Deze beoordeling was terecht, zoals de Raad hierna, onder 3.4, zal concluderen. Als appellant daar destijds een andere opvatting over had, dan had het op zijn weg gelegen zelf een gesprek met zijn leidinggevenden aan te vragen. Noch naar aanleiding van de brief van 10 maart 2010, noch naar aanleiding van de brief van 21 mei 2010, waarin medewerkers opnieuw de kans werd geboden zich voor een gesprek aan te melden, heeft appellant echter om een gesprek gevraagd. Voor zover uit de gedingstukken is op te maken, heeft de toenmalige gemachtigde van appellant pas in de aanvullende gronden van bezwaar van 4 maart 2014 melding gemaakt van de opvatting dat appellant gehoord had behoren te worden. Het is dan ook veeleer appellant zelf die niet tijdig de - althans in zijn ogen - nodige stappen heeft gezet.
3.2.
Inhoudelijk spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of appellant werkzaamheden heeft verricht die tot de taken van (Senior-) Toezichthoudend Dierenartsen ((S)TDA’s) en niet tot de taken van ASA’s behoren. Appellant heeft er, samengevat, op gewezen dat vanwege een tekort aan (S)TDA’s een verschuiving van werkzaamheden is opgetreden, waardoor hij als ASA taken die bij de functie van (S)TDA hoorden is gaan verrichten. Hij heeft verscheidene stukken ingebracht, waaruit die verschuiving volgens hem is af te leiden. De minister heeft erkend dat een taakverschuiving van (S)TDA’s naar andere functionarissen, in het bijzonder zogenoemde practitioners, heeft plaatsgevonden. Nadrukkelijk wordt echter ontkend dat appellant werkzaamheden van (S)TDA’s is gaan verrichten die niet in zijn functiebeschrijving stonden. Dat hij dergelijke werkzaamheden heeft verricht kan ook niet worden afgeleid uit het enkele gegeven dat er audittaken zijn die ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 854/2004 uitdrukkelijk zijn voorbehouden aan een dierenarts, terwijl er bij de audit niet steeds een dierenarts aanwezig was.
3.3.
Ter zitting van de Raad heeft de toenmalige leidinggevende [naam leidinggevende] gepreciseerd welke werkzaamheden appellant zelfstandig heeft verricht en bij welke werkzaamheden hij deeltaken heeft verricht onder verantwoordelijkheid van een Senior Systeem Auditor (SSA) , schaal 12. Samengevat komt zijn betoog erop neer dat appellant bij bepaalde bedrijven - met name erkende bedrijven die werken met een nationaal erkende hygiënecode - zelfstandig audits uitvoerde. Dit wijkt niet af van zijn functiebeschrijving van ASA , waarin expliciet als taak wordt benoemd “het uitvoeren van (onderdelen van) systeemaudits van de kwaliteits- en voedselveiligheidssystemen op bedrijven”. Bij de meer complexe bedrijven, die werken met een eigen voedselveiligheidsplan, geschiedt de audit door een team onder leiding van een SSA , waarin ASA ’s en TDA’s deelnemen. Appellant kon als ASA volgens zijn functiebeschrijving worden ingezet bij het inspecteren van deelsystemen op dergelijke complexe bedrijven; zijn inzet is daartoe beperkt gebleven. Ook andere werkzaamheden waar appellant op gewezen heeft, zoals het systeemtoezicht, het erkenningsonderhoud en het werken met de Planning en Realisatie Tool zijn te herleiden tot de functiebeschrijving van ASA , aldus [naam leidinggevende] .
3.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellant met de door hem ingebrachte stukken niet aannemelijk gemaakt dat hem feitelijk van zijn functiebeschrijving afwijkende werkzaamheden waren opgedragen. Het gemotiveerde verweer van de minister, ondersteund door het betoog van zijn voormalige leidinggevende [naam leidinggevende] , heeft hij niet met concrete voorbeelden van afwijkende werkzaamheden weten te weerleggen.
3.5.
Appellant heeft zijn betoog dat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden, doordat bij een collega- ASA van een andere afdeling wel afwijkende werkzaamheden zijn onderkend, evenmin concreet onderbouwd. Appellant heeft geen feiten naar voren gebracht waaruit blijkt dat deze collega dezelfde werkzaamheden verrichtte als hij.
3.6.
Uit wat onder 3.1 tot en met 3.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD