ECLI:NL:CRVB:2015:4225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
14/3194 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerdere besluiten inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 11 juli 1994 ziek is, heeft verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op eerdere besluiten. De appellant heeft in het verleden meerdere keren geprobeerd om een ziekengelduitkering te verkrijgen, maar telkens werd zijn verzoek afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet is verschenen op de zitting en dat het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door E.I.J. Eijmael.

De Raad heeft overwogen dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht zijn genomen, omdat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere afwijzingen zouden kunnen onderbouwen. De Raad heeft ook benadrukt dat het op de weg van de appellant ligt om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die aanleiding geven tot herziening van de eerdere besluiten. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep van de appellant ongegrond heeft verklaard en dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding of proceskosten.

De uitspraak bevestigt dat de appellant niet in staat is geweest om voldoende bewijs te leveren voor zijn claim op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en dat de eerdere besluiten van het Uwv standhouden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

14/3194 ZW
Datum uitspraak: 27 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 april 2014, 13/7203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.I.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 24 juni 1992 gewerkt bij Schoonmaakbedrijf [naam werkgever]. Hij heeft vakantieverlof opgenomen van 20 juni 1994 tot en met 12 augustus 1994 en is vertrokken naar Marokko voor familiebezoek. Tijdens zijn vakantie in Marokko heeft hij zich op 11 juli 1994 bij zijn werkgever ziek gemeld. Sindsdien is hij in Marokko gebleven. Volgens het Uwv heeft de werkgever appellant met ingang van 5 augustus 1994 hersteld gemeld waarop het Uwv bij voor beroep vatbaar besluit van 11 september 1995 appellant heeft geweigerd een ziekengelduitkering toe te kennen over de periode van 11 juli 1994 tot
5 augustus 1994. Appellant heeft gesteld dit besluit niet te hebben ontvangen.
1.2.
In de loop van 1998 heeft appellant het Uwv verzocht om een ziekengelduitkering over de periode vanaf 11 juli 1994. Bij besluit van 12 maart 2003 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hem geen ziekengelduitkering werd toegekend vanwege ziekte over de periode van 11 juli 1994 tot 5 augustus 1994, omdat arbeidsongeschiktheid niet met terugwerkende kracht kon worden vastgesteld. Bij besluit van 19 januari 2004 is het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van
29 maart 2005 het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
17 oktober 2007 heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd onder de overweging dat onduidelijkheid over de medische situatie van appellant over de periode vanaf 11 juli 1994 voor rekening van appellant komt. Nu uit de voorhanden medische informatie blijkt dat appellant pas in juli 1995 in Marokko een psychiater heeft geconsulteerd en dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn die een ander licht werpen op de gezondheidssituatie van appellant in de periode in geding, acht de Raad de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verantwoord, dat het minder aannemelijk is dat appellant over de periode vanaf
11 juli 1994 tot 5 augustus 1994 arbeidsongeschikt is geweest voor zijn werk als schoonmaker.
1.3.
In november 2007 heeft appellant verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met zijn arbeidsongeschiktheid sinds 11 juli 1994. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 3 september 2008 omdat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding gaven om eerdere besluiten van 12 maart 2003 en 19 januari 2004 te herzien. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 3 april 2009. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2010 het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 maart 2011 heeft de Raad in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hierbij heeft de Raad overwogen dat de door appellant bij zijn verzoek en in de bezwaarprocedure ingediende medische gegevens geen nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht brengen ten aanzien van de datum in geding van 11 juli 1994.
1.3.
Bij brief van 3 juni 2013 heeft appellant nogmaals verzocht om toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanaf 11 juli 1994. Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het Uwv appellant medegedeeld geen aanleiding te zien om terug te komen op zijn besluit van 3 april 2009, omdat appellant met zijn brief van 3 juni 2013 evenmin heeft onderbouwd dat sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden die zien op de datum in geding van 11 juli 1994. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van
7 november 2013 (bestreden besluit).
1.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard onder de overweging dat terecht door het Uwv het standpunt is ingenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. Hij heeft zich op 11 juli 1994 ziek gemeld en heeft daarna niet meer kunnen werken. Hij heeft daarom recht op ziekengeld en/of een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsgeschiktheidsverzekering (WAO). De medische beoordeling van het Uwv is onjuist geweest, dit blijkt uit alle al ingezonden medische verklaringen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog brieven ingediend van psychiaters
dr. Jait Driss van 12 november 2014 en dr. Samir Benslimane van 22 december 2014.
3.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
3.2.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
3.3.
Zoals onder 3.1 is overwogen, moet de aanvraag van appellant naar zijn strekking worden beoordeeld. Nu de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van de Ziektewet in eerste instantie in geschil is, kan van een vermeend beroep op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO geen sprake zijn.
3.4.
Voor wat betreft het verzoek van appellant om terug te komen van de eerdere besluiten en alsnog een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen met ingang van 11 juli 1994 heeft het Uwv terecht beoordeeld of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit. De bestuursrechter dient zich in zijn beoordeling te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die, als zij destijds bij de beoordeling van het verzoek uit 1998 van appellant bekend waren geweest, tot een ander besluit hadden kunnen leiden dan het besluit van 12 maart 2003. Terecht heeft de rechtbank het beroep dan ook ongegrond verklaard. De Raad komt niet toe aan beoordeling van de in hoger beroep overgelegde informatie van psychiaters Jait Priss en Samir Benslimane, aangezien deze bij het nemen van het bestreden besluit niet bij het Uwv bekend was.
3.5.
Over de aanspraken van appellant ten aanzien van de toekomst overweegt de Raad dat hiervoor geldt dat uitsluitend indien de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd, door het Uwv moet worden onderzocht of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. De aanvrager moet in dit geval feiten of omstandigheden vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een ander, voor de aanvrager gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten en omstandigheden relevant die - ten minste ook - zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. Nu appellant bij de aanvraag van 3 juni 2013 geen nieuwe medische feiten heeft gesteld en onderbouwd die zien op de datum in geding van 11 juli 1994 heeft het Uwv terecht niet onderzocht in hoeverre het oorspronkelijke besluit van 12 maart 2003 onjuist was en of dit, na een belangenafweging te hebben gemaakt, tot een toekenning voor de toekomst dient te leiden.
3.6.
Gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.5 slaagt het hoger beroep van appellant niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
3.7.
Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van door appellant geleden schade.
3.8.
Voor een proceskostenveroordeling is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM