Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 493,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging van de bijstand van betrokkene met 100% voor de duur van één maand, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Betrokkene ontving sinds 9 augustus 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was betrokken bij een re-integratietraject bij De Traverse. Na herhaaldelijk niet nakomen van afspraken is betrokkene van het traject verwijderd, wat leidde tot de maatregel van bijstandsverlaging.
De Raad oordeelt dat de gemeenteraad met artikel 6 van de Verordening 2013 geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de verordenende bevoegdheid die hem is toegekend op basis van artikel 8 van de WWB. De Raad stelt vast dat de verordening onvoldoende criteria bevat om het onderscheid te maken tussen lichte en gewone verplichtingen en tussen het niet of onvoldoende nakomen van deze verplichtingen. Hierdoor mist artikel 6 van de Verordening 2013 in zijn geheel verbindende kracht. De rechtbank had eerder het bestreden besluit vernietigd en geoordeeld dat de criteria in de verordening onvoldoende waren om de hoogte en duur van de maatregel vast te stellen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 980,-. Tevens wordt er een griffierecht van € 493,- geheven. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke criteria in verordeningen voor bijstandsverlaging en de verantwoordelijkheden van gemeentelijke instanties.