Uitspraak
OVERWEGINGEN
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellante op het spreekuur van 8 mei 2013 zowel lichamelijk als psychisch heeft onderzocht. Daarbij beschikte de verzekeringsarts over de informatie van de neuroloog van 7 december 2011 en was zij op de hoogte van de doorverwijzing naar de psycholoog waar appellante op 13 juni 2013 een eerste gesprek had. Ook heeft de verzekeringsarts notie genomen van het door appellante geclaimde urineverlies. Tijdens het onderzoek kan de verzekeringsarts echter geen tekenen van een concentratiestoornis of andere tekenen van psychopathologie vinden. Wel worden enige beperkingen vastgesteld aan rechterarm en in de rug. Volgens de verzekeringsarts belemmeren deze beperkingen appellante niet in de uitvoering van haar eigen werk, nu dit werk niet arm- en rugbelastend is.
4.7. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellante met ingang van 13 mei 2013 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.