ECLI:NL:CRVB:2015:4129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
15/2894 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot intrekking ZW-uitkering en voorwaarden voor nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een besluit tot intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant had zich op 1 oktober 2011 ziekgemeld en ontving vanaf dat moment een ZW-uitkering. Op 14 mei 2012 werd hij hersteld verklaard en werd de uitkering beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2013 diende hij een verzoek tot herziening in, omdat zijn gezondheidssituatie verslechterd zou zijn. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat voor een succesvol verzoek tot herziening nieuwe feiten of omstandigheden moeten worden aangetoond die betrekking hebben op de datum van de eerdere beslissing. De informatie die appellant aanvoerde, was ofwel niet relevant voor die datum, of was al bekend bij het Uwv. De Raad concludeerde dat het Uwv het verzoek om herziening terecht had afgewezen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/2894 ZW
Datum uitspraak: 18 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2015, 14/5890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Appellant is verschenen. Voor het Uwv is verschenen V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was tot 1 juli 2009 werkzaam als administratief medewerker. Hij heeft vanaf
1 juli 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gekregen. Hij is van
1 oktober 2009 tot en met 30 september 2011 werkzaam geweest als parochiecoördinator voor 16 uur per week. Op 1 oktober 2011 heeft hij zich ziekgemeld vanwege oog- en rugklachten. Het Uwv heeft appellant per 1 oktober 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 14 mei 2012 is appellant hersteld verklaard en is de ZW-uitkering per die datum beëindigd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 augustus 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 augustus 2013 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2012 ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank ingesteld.
1.2.
Op 11 december 2013 heeft appellant een verzoek tot herziening van het besluit van
3 mei 2012 ingediend, vanwege een verslechtering van zijn gezondheidssituatie.
1.3.
Bij besluit van 16 april 2014 is het verzoek afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
1.4.
Bij besluit van 18 augustus 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 16 april 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waardoor het standpunt dat appellant per 14 mei 2012 in staat is zijn arbeid te verrichten, gewijzigd moet worden. Het (medisch) onderzoek heeft op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en de verzekeringsartsen waren op de hoogte van de klachten van appellant. De informatie die appellant in beroep heeft ingebracht geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij bij het verstrijken van een tijdelijke arbeidsovereenkomst, welke kon worden omgezet in een vaste aanstelling, zich al ziek heeft gemeld. Appellant geeft te kennen graag nog een aantal jaar te willen werken, maar dat het niet meer lukt en dat hij (nog steeds) erg veel moeite met de situatie heeft. De situatie is nog meer verslechterd. Dag en nacht heeft hij veel pijn. Lopen wordt steeds moeilijker en lang staan is onmogelijk. Zijn gezichtsvermogen loopt snel achteruit. Appellant wordt momenteel behandeld bij de afdeling pijnbestrijding van het [naam ziekenhuis] in [plaatsnaam] .
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op een verzoek zoals dat van appellant artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Appellant heeft een verzoek om herziening gevraagd van de beslissing van het Uwv waarin de ZW-uitkering per 14 mei 2012 is beëindigd omdat appellant in staat is geacht zijn arbeid te verrichten. Om een dergelijk verzoek te laten slagen, moeten er nieuwe feiten of veranderende omstandigheden naar voren worden gebracht die betrekking hebben op 14 mei 2012. De (medische) informatie die appellant naar voren heeft gebracht, heeft óf geen betrekking op die datum, óf bevatte gegevens die al bij het Uwv bekend waren. Nu niet voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 4:6 van de Awb, heeft het Uwv het verzoek om herziening terecht afgewezen.
5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP