ECLI:NL:CRVB:2015:4121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening WAO-uitkering na verzoek appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te herzien. Appellant had eerder recht op een WAO-uitkering, maar deze was beëindigd omdat hij als arbeidsongeschikt werd geacht voor minder dan 15%. Na zijn uitval wegens ziekte in 2001, heeft appellant verzocht om herziening van zijn WAO-uitkering met terugwerkende kracht. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv niet inhoudelijk had gereageerd op de bezwaren van appellant, maar de Centrale Raad heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten van het Uwv rechtens onaantastbaar zijn geworden. De Raad heeft het toetsingskader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast en geconcludeerd dat de door appellant ingediende stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De Raad heeft ook de argumenten van appellant over een urenbeperking en een garantie voor een uitkering van 65 tot 80% gedurende 36 maanden verworpen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht heeft gesteld dat er geen aanleiding was om de WAO-uitkering te herzien. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding van appellant afgewezen, wat door de Raad werd bevestigd. De uitspraak van de rechtbank is in stand gehouden, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.