ECLI:NL:CRVB:2015:4079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft appellant op 19 augustus 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en opgegeven dat hij inwoont bij [naam B] in Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat werd aangenomen dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met B. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betwistte dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat volgens hem geen wederzijdse zorg bestond. Hij voerde aan dat de grootte van de woning en de omstandigheden waarin hij zich bevond, niet voldoende waren om te concluderen dat hij zorg droeg voor B.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de grootte van de woning op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat er geen wederzijdse zorg is. De Raad stelde vast dat appellant en B in de beoordeelde periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er voldoende aanwijzingen waren voor wederzijdse zorg, zoals het delen van huishoudelijke taken en het gebruik van elkaars spullen. De Raad verwierp de argumenten van appellant en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat het college terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter M. Hillen en de leden J.F. Bandringa en G.M.G. Hink betrokken waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 november 2015.