ECLI:NL:CRVB:2015:4077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/6041 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijstandsbesluit wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij het verzoek van appellanten om herziening van een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pekela werd afgewezen. Appellanten ontvingen sinds 25 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding over de werkzaamheden van appellant als automonteur, heeft het college onderzoek gedaan en de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden. Appellanten hebben geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hebben later verzocht om herziening, onder verwijzing naar gezondheids- en financiële problemen.

Het college heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gezondheids- en financiële problemen al bekend waren ten tijde van het eerdere besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, omdat appellanten niet hebben aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen.

Uitspraak

14/6041 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 oktober 2014, 14/2282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Pekela (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Namens appellanten is verschenen mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen met ingang van 25 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellant werkzaamheden verricht als automonteur/autohandelaar bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] en in een door appellant gehuurde garage in [plaatsnaam] heeft het college onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 29 november 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
20 december 2012 de bijstand met ingang van 25 november 2010 in te trekken en de over de periode van 25 november 2010 tot en met 31 oktober 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 33.054,20 van appellanten terug te vorderen. De besluitvorming berust op de overweging dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door het college niet te melden dat appellant werkzaamheden verrichtte en daaruit inkomsten genoot. Appellanten hebben tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 19 september 2013 hebben appellanten verzocht om herziening van het besluit van 20 december 2012. Daartoe hebben appellanten aangevoerd dat appellant al sinds de verlening van de bijstand ernstige gezondheidsproblemen heeft. Daar zijn nog financiële problemen bijgekomen. Als afleiding en bij wijze van bezigheidstherapie om daardoor zijn problemen enigszins te kunnen vergeten, heeft appellant bezigheden verricht. Van productieve werkzaamheden of inkomsten was geen sprake. Vanwege de grote problemen hebben appellanten niet tijdig bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2012. Zij verkeerden bovendien in de veronderstelling dat de bewindvoerder daartegen bezwaar zou maken.
1.5.
Bij besluit van 20 november 2013 heeft het college het verzoek om herziening afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 23 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de gezondheidsproblemen en de financiële problemen geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden opleveren als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die bij het nemen van het besluit van 20 december 2012 niet bekend waren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat wel sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, gelegen in de grote en toegenomen gezondheidsproblemen van appellant en financiële problemen van appellanten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellanten van 19 september 2013 strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn, in rechte onaantastbaar geworden, besluit van 20 december 2012. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gezondheidsproblemen en de financiële problemen van appellanten niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Appellant heeft op 21 november 2012 tegenover de sociale recherche reeds over deze problemen verklaard en de problemen waren dus ten tijde van het besluit van 20 december 2012 bij het college bekend. Appellanten hadden deze problemen nader kunnen toelichten, indien zij bezwaar hadden gemaakt tegen het besluit van 20 december 2012 en eventueel verder hadden geprocedeerd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) B. Fotchind

HD