ECLI:NL:CRVB:2015:4062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/110 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens handelsactiviteiten op Marktplaats.nl

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 7 juli 2010 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Veendam heeft in maart 2011 een tip ontvangen over de betrokkenheid van appellant bij fietsendiefstal en in oktober 2011 over zijn handelsactiviteiten via Marktplaats.nl. Naar aanleiding van deze tips heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant in de periode van 23 augustus 2010 tot en met 31 mei 2012 handelsactiviteiten heeft verricht, wat leidde tot de conclusie dat hij de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellanten in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat door de rechtbank is bevestigd.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet hebben geschonden en dat de activiteiten van appellant niet aan het recht op bijstand in de weg stonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de te beoordelen periode handelsactiviteiten heeft verricht, waaronder het verkopen van goederen via Marktplaats, en dat hij geen administratie heeft bijgehouden van zijn inkomsten. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

14/110 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 november 2013, 13/570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Veendam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Helmantel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. O.J.C. Toxopeus, advocaat, heeft zich als opvolgend raadsvrouw gesteld.
Namens het college heeft B.P. Brouwer een verweerschrift ingediend en naderhand nog een stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Toxopeus. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer. Voorts is [naam vader] (K), de vader van appellante, op verzoek van appellanten gehoord als getuige.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) vanaf 7 juli 2010 bijstand naar de norm voor een alleenstaande en vanaf 23 augustus 2010 tezamen met appellante bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Het college heeft in maart 2011 van de politie Drenthe een tip ontvangen over de betrokkenheid van appellant bij fietsendiefstal en in oktober 2011 een tip over handel van appellant via de internetsite Marktplaats.nl (Marktplaats). Naar aanleiding daarvan hebben buitengewoon opsporingsambtenaren van het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Noord en Oost Groningen (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Daarbij hebben sociaal rechercheurs onder meer bestand- en dossieronderzoek verricht, gegevens bij Marktplaats en bij de politie Drenthe opgevraagd en beoordeeld en op 5 juni 2012 appellanten verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een frauderapport van 25 juni 2012.
1.3.
In de onderzoeksbevindingen heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van
2 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten met ingang van 23 augustus 2010 in te trekken en de over de periode van 23 augustus 2010 tot en met 31 mei 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 30.795,84 van appellanten terug te vorderen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten de wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de handelsactiviteiten van appellant. Doordat appellant geen administratie daarvan heeft bijgehouden is het recht op bijstand volgens het college niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat zij niet de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. In dat verband hebben zij gesteld dat appellant de advertenties op Marktplaats plaatste voor K, en dat hij geen inkomsten uit handel heeft gehad. Eveneens hebben zij gesteld dat appellant weliswaar advertenties heeft geplaatst met betrekking tot andere goederen dan die van K, doch dat het daarbij om incidentele verkoop van privé-goederen met zeer geringe opbrengst ging, en niet om handel. Appellanten vinden dat zij van de activiteiten van appellant geen melding behoefden te maken bij het college. Tevens stellen zij dat de activiteiten van appellant niet aan het recht op bijstand in de weg stond. Subsidiair hebben appellanten aangevoerd dat zij zich er niet van bewust waren dat zij ter zake van de activiteiten van appellant een meldingsplicht hadden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier door de bestuursrechter te beoordelen periode loopt van 23 augustus 2010, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 2 juli 2012, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen, in het bijzonder de van Marktplaats verkregen gegevens en de verklaringen die appellanten op 5 juni 2012 hebben afgelegd, voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de te beoordelen periode heeft gehandeld in uiteenlopende goederen. In dit verband is het volgende van betekenis.
4.2.1.
Uit de van Marktplaats verkregen gegevens komt naar voren dat appellant vanaf
14 augustus 2010 bij Marktplaats was geregistreerd en vervolgens tot 27 maart 2012 in totaal 511 advertenties heeft geplaatst, dan wel herplaatst. In deze advertenties heeft appellant onder andere klokken, fietsen, kinderspullen, meubilair en elektronica te koop aangeboden. Daarnaast heeft appellant in advertenties klokken te koop gevraagd, bijvoorbeeld op
6 en 8 januari 2012.
4.2.2.
Appellant heeft ten overstaan van de sociaal rechercheurs bevestigd dat hij zich in de periode van oktober 2010 tot en met december 2010 heeft bezig gehouden met handel in fietsen, onder andere door fietsen te kopen, op te knappen en te verkopen. Hij verdiende hiermee volgens hem ongeveer € 50,- tot € 75,- per fiets. Appellant kan in beginsel aan die verklaring worden gehouden. Zijn later ingenomen stelling dat het hier om incidentele gevallen ging heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft appellant tegenover de sociaal rechercheurs verklaard dat hij antiek en klokken voor zijn schoonvader verhandelde en zelf klokken restaureerde. Over de handel voor zijn schoonvader heeft appellant verklaard dat hij de advertenties plaatste, dat de mensen naar hem reageren en dat hij daarop reageerde, dat hij met de mensen onderhandelde en ook wel eens wat afhandelde. Voor de verkoop van zijn eigen goederen bepaalde hij zelf de prijs en de opbrengst daarvan hield hij voor zichzelf. Ook appellante heeft tegenover de sociaal rechercheurs verklaard dat appellant via Marktplaats goederen, deels eigendom van K, verkocht.
4.2.3.
Uit de advertenties op Marktplaats, bezien in samenhang met de verklaringen van appellanten, volgt dat appellant in de te beoordelen periode handelsactiviteiten verrichtte. Appellanten hebben hun stelling dat een deel van de verhandelde goederen eigendom van K waren en dat appellant zijn activiteiten namens deze verrichtte niet voldoende onderbouwd en daardoor niet aannemelijk gemaakt. De door hen overgelegde schriftelijke verklaring van K, door deze ter zitting van de Raad als getuige bevestigd, waarin K stelt dat appellant voor hem goederen via Markplaats te koop aanbood, is daartoe onvoldoende. Die verklaring vindt geen steun in objectieve en verifieerbare gegevens, zoals aankoopnota’s waaruit blijkt dat de in de advertenties aangeboden goederen eigendom van K waren. De overgelegde foto’s van een woning met daarin klokken en andere, al dan niet antieke, goederen vormen niet een dergelijke ondersteuning. Daaruit blijkt niet dat het de in de advertenties bedoelde goederen betreft en evenmin dat de klokken in de advertenties van K waren. Aangenomen moet daarom worden dat appellant ook de antieke goederen en de klokken voor eigen rekening verhandelde. De stelling van appellanten dat zijn activiteiten voor het overige geen handel, maar incidentele verkoop van privé-goederen betrof, behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.3.
Gelet op de aard en omvang van de handelsactiviteiten, waaronder begrepen het tegen betaling zogenoemde ‘omhoog bellen’ van advertenties op Marktplaats, heeft het appellanten zonder meer duidelijk kunnen zijn dat deze van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. Zij hebben verzuimd het college over die activiteiten te informeren. Hierdoor hebben appellanten het college de mogelijkheid ontnomen om het gevolg van die activiteiten voor het recht op bijstand tijdig te beoordelen. Het voorgaande betekent, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.1.
Appellanten hebben dit recht niet aannemelijk gemaakt. Appellant heeft geen administratie of boekhouding bijgehouden of anderszins controleerbare gegevens verschaft over de met de handel verworven inkomsten. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate appellanten in de te beoordelen periode verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. De beroepsgrond dat appellant geen, dan wel zeer weinig, inkomsten heeft verworven uit de handel via Marktplaats, en dat zijn activiteiten daarom niet aan het recht op bijstand in de weg stonden, slaagt dan ook niet.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en F. Hoogendijk en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Stuut

HD