ECLI:NL:CRVB:2015:4058
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op het opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bijstandsaanvragen ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvragen werden afgewezen omdat de gemeente Hoogezand-Sappemeer niet kon vaststellen dat de appellant zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich op 8 januari 2013 had gemeld voor bijstand en dat hij op 29 januari 2013 een aanvraag indiende. Echter, tijdens meerdere onaangekondigde huisbezoeken werd de appellant niet aangetroffen op het opgegeven adres. De gemeente concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvragen.
De rechtbank heeft de beslissingen van de gemeente bevestigd, en de appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van de gemeente voldoende waren om te concluderen dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De Raad benadrukte dat de appellant verplicht was om juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. De Raad bevestigde dat de appellant, ondanks zijn financiële problemen, niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres zijn hoofdverblijf had. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.