ECLI:NL:CRVB:2015:4043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek van een uitspraak inzake AOW en de ontvankelijkheid daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2014. Appellante had eerder een verzoek om herziening ingediend van een uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2011, waarin haar bezwaar tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tot weigering van een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ongegrond was verklaard. De Svb had in een eerdere beslissing op bezwaar van 21 januari 2011 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en een toeslag toegekend, maar de rechtbank had de ingangsdatum van deze toeslag betwist.
De Raad oordeelde dat het herzieningsverzoek bij de Raad ingediend moest worden, omdat er al een uitspraak van de Raad was gedaan over het hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vielen, die een herziening van de uitspraak konden rechtvaardigen. Appellante had aangevoerd dat zij recht had op een toeslag vanaf 1999, maar de Raad oordeelde dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het verzoek om herziening ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en P.H. Banda als leden, in aanwezigheid van griffier L.H.J. van Haarlem. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2015.