ECLI:NL:CRVB:2015:4043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
14-4796 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek van een uitspraak inzake AOW en de ontvankelijkheid daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2014. Appellante had eerder een verzoek om herziening ingediend van een uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2011, waarin haar bezwaar tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tot weigering van een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ongegrond was verklaard. De Svb had in een eerdere beslissing op bezwaar van 21 januari 2011 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en een toeslag toegekend, maar de rechtbank had de ingangsdatum van deze toeslag betwist.

De Raad oordeelde dat het herzieningsverzoek bij de Raad ingediend moest worden, omdat er al een uitspraak van de Raad was gedaan over het hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vielen, die een herziening van de uitspraak konden rechtvaardigen. Appellante had aangevoerd dat zij recht had op een toeslag vanaf 1999, maar de Raad oordeelde dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het verzoek om herziening ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en P.H. Banda als leden, in aanwezigheid van griffier L.H.J. van Haarlem. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2015.

Uitspraak

14/4796 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 juli 2014, 14/2453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 juli 2015 heeft C. van Blankers, als gemachtigde van appellante, nog enige stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Namens appellante is
Van Blankers verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 21 januari 2011 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen een besluit van 23 juli 2010 tot weigering van een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), gegrond verklaard. De Svb heeft bij de beslissing op bezwaar alsnog per 1 januari 2009 een toeslag ingevolge de AOW aan appellante toegekend en heeft over de periode van januari 2009 tot en met augustus 2010 een bedrag ter hoogte van € 10.984,35 aan appellante nabetaald.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van
21 januari 2011, kennelijk gericht tegen de ingangsdatum van de toeslag, ongegrond verklaard bij de uitspraak van 6 juli 2011.
1.3.
Het namens appellante tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Raad van 21 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep niet tijdig was ingesteld. Tegen deze uitspraak is namens appellante verzet gedaan, dat vervolgens bij uitspraak van 6 juni 2012 ongegrond is verklaard.
1.4.
Bij brief van 21 maart 2014 heeft appellante aan de rechtbank verzocht om herziening van de uitspraak van 6 juli 2011.
2. De rechtbank heeft dit verzoek bij de aangevallen uitspraak afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellante heeft in hoger beroep ten eerste aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft vermeld, hoger beroep mogelijk moet zijn tegen de aangevallen uitspraak. Verder is aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat de toeslag toegekend had moeten worden vanaf 1999.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het overgangsrecht bij de Wet van 20 december 2013 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft op een verzoek om herziening van een voor
1 januari 2013 bekend gemaakte uitspraak het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold. Op grond van artikel 8:88 van de Awb, zoals dat luidde vóór 1 januari 2013, kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
4.2.
Bij de beoordeling van het onderhavige hoger beroep dient, gelet op de uitspraak van de Raad van 18 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1333) het volgende in aanmerking te worden genomen. Indien herziening wordt verzocht van een uitspraak van de rechtbank en op het hoger beroep tegen die uitspraak door de Raad een uitspraak is gegeven, dient het herzieningsverzoek bij de Raad te worden ingediend. Een dergelijk verzoek dient te worden aangemerkt als een verzoek tot herziening van de desbetreffende uitspraak van de Raad, zodat daarop ook door de Raad dient te worden beslist. Het voorgaande lijdt slechts uitzondering indien herziening wordt gevraagd met betrekking tot een oordeel in de uitspraak van de rechtbank waarover de Raad niet inhoudelijk heeft beslist. Deze uitzondering doet zich hier voor, nu het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2011 niet-ontvankelijk is verklaard.
4.3.
In hetgeen appellante bij haar verzoek om herziening en in hoger beroep tegen de afwijzing daarvan naar voren heeft gebracht, liggen geen feiten of omstandigheden besloten als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij vanaf 1999 recht heeft op een toeslag ingevolge de AOW.
4.4.
Het is vaste rechtspraak dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
4.5.
Nu niet is gebleken dat appellante enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank het verzoek om herziening op goede gronden afgewezen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM