ECLI:NL:CRVB:2015:3990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/3617 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als gastvrouw in een Chinees restaurant werkte. Appellante is op 10 september 2011 uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten als gevolg van kankerbehandeling. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 22 augustus 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 7 september 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 13 mei 2014 de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv onderschreven en het beroep van appellante ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar medische klachten onvoldoende zijn erkend en dat niet alle relevante gegevens van haar behandelaars zijn betrokken bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe zelfstandige gronden heeft aangevoerd met betrekking tot de arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat, uitgaande van de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, waardoor het verlies aan verdiencapaciteit minder is dan 35%.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in aanwezigheid van griffier N. van Rooijen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 november 2015.

Uitspraak

14/3617 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 mei 2014, 14/929 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kuijper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als gastvrouw in een chinees restaurant voor 38 uur per week. Op 10 september 2011 is zij voor dat werk uitgevallen met psychische en lichamelijke klachten ten gevolge van de behandeling van kanker.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 7 september 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 22 augustus 2013 bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medisch onderzoek verricht en informatie van de behandelend gynaecoloog verkregen. In zijn rapport van 7 januari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat hij de conclusie van de verzekeringsarts volgt dat appellante in staat is lichte en niet al te stresserende werkzaamheden te verrichten zonder indicatie voor een urenbeperking. Aanvullend onderzoek laat zien dat haar toestand ten aanzien van de gynaecologische bevindingen rustig en stabiel is, waarbij er geen extra bijzonderheden zijn. Anders dan de verzekeringsarts heeft hij wel fysieke beperkingen aangenomen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de aangepaste FML een nieuwe functieselectie gemaakt, maar geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% is. Bij besluit van 28 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft voorop gesteld dat naar vaste rechtspraak van de Raad aan de rapporten van de verzekeringsartsen een bijzondere waarde toekomt, in die zin dat het Uwv zijn besluiten omtrent arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op deze rapporten mag baseren. Daarvoor is wel vereist dat de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en inhoudelijk voldoende zijn (ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290). Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Dit aannemelijk maken kan ook geschieden door niet medisch geschoolden, met de kanttekening dat voor het aannemelijk maken van een onjuiste medische beoordeling in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk is.
2.2.
De rechtbank heeft geconstateerd dat appellante in algemene bewoordingen heef gesteld dat de medische rapporten onjuist en onvolledig zijn. Ter zitting heeft appellante beargumenteerd dat haar klachten als gevolg van de chemokuren onvoldoende zijn onderkend door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft daarbij bevestigd dat er geen medische informatie voorhanden is die een onderbouwing biedt van deze stelling. Voorts heeft appellante niet kunnen verklaren welke medische informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn onderzoek had moeten betrekken. Tot slot heeft zij niet uiteengezet binnen welke rubrieken van de FML verdergaande beperkingen hadden moeten zijn opgenomen en op basis van welke medische informatie. Gelet op deze omstandigheden heeft appellante in het licht van de besproken rechtspraak onvoldoende aangevoerd voor het oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan verbonden FML onjuist of onzorgvuldig zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij dusdanige ernstige medische klachten heeft dat zij niet in staat kan worden geacht om arbeid te verrichten. Bij de beoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid is onvoldoende rekening gehouden met haar klachten. Niet alle relevante gegevens van de behandelaars zijn daarbij betrokken.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, is een herhaling van hetgeen zij in algemene bewoordingen bij de rechtbank heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv het bestreden besluit heeft kunnen baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Ook in hoger beroep heeft zij ter ondersteuning van haar standpunt nagelaten medische informatie in te brengen. Evenmin heeft zij toegelicht welke relevante medische gegevens bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid ontbreken en welke (verdergaande) beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML appellante in staat moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen, zodat het verlies aan verdiencapaciteit minder is dan 35%.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) N. van Rooijen

AP