ECLI:NL:CRVB:2015:3972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-2049 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van ambtenaar bij de Belastingdienst na niet melden van hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar bij de Belastingdienst die ontslagen is wegens ongeschiktheid. De appellant, werkzaam als opsporingsambtenaar, had verzuimd een hennepkwekerij te melden die in zijn verhuurde woning was aangetroffen. De staatssecretaris van Financiën had het voornemen geuit om de appellant de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen wegens plichtsverzuim. De appellant stelde dat hem een verbeterkans had moeten worden geboden, maar de staatssecretaris concludeerde dat dit niet mogelijk was gezien de ernst van de situatie en de integriteitseisen die aan de functie gesteld worden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om geen verbeterkans te bieden, gezien de volharding van de appellant in zijn opvatting dat het melden van de hennepkwekerij niet noodzakelijk was. De Raad benadrukte dat hoge eisen gesteld mogen worden aan de integriteit en betrouwbaarheid van ambtenaren, vooral in functies die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten.

De uitspraak werd gedaan op 12 november 2015, waarbij de Raad de eerdere beslissing bevestigde en geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2049 AW
Datum uitspraak: 12 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2014, 13/3604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wouters. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door R.H. Laurs en M.J.G.M. van Alem.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de Belastingdienst/Douane [plaatsnaam] in de functie van groepsfunctionaris C, in welke hoedanigheid hij was aangesteld als opsporingsambtenaar.
1.2.
Op 26 april 2011 heeft de politie [plaatsnaam] een hennepkwekerij aangetroffen in de woning aan de [adres] . Deze woning was op dat moment eigendom van appellant en werd door hem verhuurd.
1.3.
Bij brief van 23 maart 2012 heeft de staatssecretaris het voornemen geuit om appellant de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen wegens plichtsverzuim, onder meer vanwege het niet melden van de aangetroffen hennepkwekerij aan de leidinggevende.
1.4.
Bij besluit van 18 januari 2013 is appellant op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement met ingang van 20 januari 2013 ontslag verleend wegens ongeschiktheid, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat appellant ten onrechte bij zijn werkgever geen melding heeft gemaakt van de aangetroffen hennepkwekerij en dat appellant niet doordrongen is van de noodzaak tot het doen van een dergelijke melding. Bij besluit van 14 mei 2013 (bestreden besluit) is het ontslag, na bezwaar van appellant, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris kunnen concluderen dat appellant ongeschikt is voor zijn functie en dat het bieden van een verbeterkans achterwege kan worden gelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hem een verbeterkans had moeten worden geboden. Hij heeft toegezegd te zullen verbeteren en met de kennis van nu zou hij in de toekomst dergelijke zaken melden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
4 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906) anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijkt heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris het bieden van een verbeterkans achterwege heeft kunnen laten. Aan appellant mogen hoge eisen worden gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid gezien zijn functie als ambtenaar bij de Belastingdienst, belast met de opsporing van onder meer drugsgerelateerde strafbare feiten, en met het oog op het aanzien en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst. Uit de verklaringen van appellant heeft de staatssecretaris mogen afleiden dat appellant heeft volhard in zijn opvatting dat het doen van een melding niet noodzakelijk was. Zo heeft appellant tijdens het gesprek op 5 januari 2012, in verband met een ernstig vermoeden van plichtsverzuim, verklaard dat hij zich niet verantwoordelijk voelde voor de hennepkwekerij en heeft hij in zijn zienswijze op het voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf gesteld dat de werkgever geen enkel belang heeft bij een dergelijke melding. Dat appellant stelt dat inzicht vervolgens wel te hebben verkregen, maakt dat niet anders. De staatssecretaris kon gezien de ernst van de gedragingen en de volharding van appellant in de opvatting dat een melding achterwege kon blijven nadat de werkgever hem met het voorval had geconfronteerd, tot de conclusie komen dat het innerlijk besef van de eisen die aan zijn integriteit worden gesteld bij appellant ontbreekt en dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en K.J. Kraan en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD