ECLI:NL:CRVB:2015:3971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-1597 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefaciliteiten voor de bacheloropleiding Toegepaste Psychologie bij de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de Dienst Spoorwegpolitie, had een aanvraag ingediend voor studiefaciliteiten om de vierjarige bacheloropleiding Toegepaste Psychologie te volgen aan het NTI. De aanvraag werd afgewezen door de korpschef, omdat er geen ontwikkelafspraken waren gemaakt met het bevoegd gezag. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de Raad bevestigt.

De Raad oordeelt dat de korpschef in redelijkheid de aanvraag om studiefaciliteiten heeft kunnen afwijzen. De wetgeving, met name artikel 58 van het Besluit algemene rechtspositie politie, stelt dat studiefaciliteiten alleen kunnen worden verleend voor functiegerichte opleidingen, tenzij er zwaarwegende redenen van dienstbelang zijn. In dit geval was er geen bewijs van ontwikkelafspraken tussen de appellant en het bevoegd gezag, wat essentieel is voor het verkrijgen van de studiefaciliteiten. De Raad concludeert dat de korpschef de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van ontwikkelafspraken in het kader van studiefaciliteiten binnen de politieorganisatie. De Raad wijst erop dat zonder deze afspraken, de aanvraag niet kan worden ingewilligd, ongeacht de persoonlijke ambities van de appellant.

Uitspraak

14/1597 AW
Datum uitspraak: 12 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 februari 2014, 13/6817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meijering. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.H.M. Nathans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam als [naam functie A] bij de Dienst Spoorwegpolitie, heeft te kennen gegeven psycholoog te willen worden bij de politie, bij voorkeur bij de Dienst [naam dienst] ([dienst]). Met het oog daarop heeft appellant op
31 januari 2013 een aanvraag studiefaciliteiten ingediend voor het volgen van de vierjarige bacheloropleiding Toegepaste Pyschologie bij het NTI te Leiden, zijnde een
zelfstudie-opleiding waarvan de totale kosten € 7.453,- bedragen.
1.2.
Bij besluit van 3 april 2013 is de aanvraag afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 18 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van gemaakte ontwikkelafspraken tussen appellant en het bevoegd gezag. Voorts is de aanstelling in een functie van psycholoog/gedragstherapeut bij de politieorganisatie, gezien appellants opleiding, zijn ervaring en de functie die hij op dat moment vervult, geen logische en binnen een redelijke termijn te verwachten loopbaanstap. Binnen de politieorganisatie is namelijk slechts een beperkt aantal functies voor psychologen aanwezig. Pas na het voltooien van een universitaire studie psychologie en de postmaster recherchepsychologie voldoet appellant aan de opleidingseisen voor dergelijke functies. Bovendien wordt voor bedoelde functies doorgaans ervaring binnen het vakgebied van de psychologie gevraagd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid appellants verzoek om toekenning van de studiefaciliteiten heeft kunnen afwijzen, reeds omdat geen sprake was van ontwikkelafspraken tussen appellant en het bevoegd gezag.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.1.
Artikel 58, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) bepaalt dat aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak of voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie studiefaciliteiten kunnen worden verleend. Het tweede lid bepaalt dat het bevoegd gezag studiefaciliteiten toekent voor functiegerichte opleidingen, tenzij zwaarwegende redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten. Het derde lid bepaalt dat het bevoegd gezag studiefaciliteiten kan toekennen voor opleidingen die niet functiegericht zijn of voor opleidingen die zijn gericht op een functie buiten de politieorganisatie. Het vierde lid bepaalt dat de minister nadere regels vaststelt met betrekking tot het tweede en derde lid.
3.1.2.
De nadere regels bedoeld in het vierde lid van artikel 58 van het Barp zijn neergelegd in de Regeling studiefaciliteiten politie (Regeling).
Artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling bepaalt dat onder een loopbaangerichte opleiding wordt verstaan een opleiding die noodzakelijk is voor het verrichten van een toekomstige functie en die past in de ontwikkelafspraken die het bevoegd gezag en de ambtenaar in een gesprek over een persoonlijk ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 72 van het Barp hebben gemaakt.
3.1.3.
Artikel 9 van de Regeling bepaalt dat het bevoegd gezag aan de ambtenaar die een loopbaangerichte opleiding in de vorm van een zelfstudie-opleiding volgt, op zijn aanvraag toekent:
a. zelfstudieverlof voor 50% onder voorwaarde dat de ambtenaar de opleiding met een positief resultaat afrondt;
b. zelfstudieverlof van 100% indien de zelfstudie-opleiding alleen vanaf een aangewezen digitale werkplek van het politiekorps, niet zijnde een thuiswerkplek, kan worden verricht en onder voorwaarde dat de ambtenaar de opleiding met een positief resultaat afrondt;
c. een vergoeding van de reis- en verblijfkosten op basis van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie, waarbij de reis van en naar de onderwijsinstelling ten behoeve van het afleggen van examens en het bijwonen van informatiedagen wordt aangemerkt als dienstreis;
d. een vergoeding van 100% van de studiekosten op declaratiebasis.
3.1.4.
Artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling bepaalt dat het bevoegd gezag het gezag is bedoeld in artikel 1, onder l, van het Barp.
3.1.5.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, sub 2, van het Barp bepaalt dat onder bevoegd gezag wordt verstaan de korpschef, voor zover het betreft de aspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij een eenheid bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012.
3.2.
Centraal in dit geschil staat de beantwoording van de vraag of sprake is van ontwikkelafspraken met het bevoegd gezag, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling. Op grond van deze bepaling is de korpschef het bevoegde gezag met wie appellant ontwikkelafspraken dient te maken teneinde in aanmerking te komen voor de gevraagde studiefaciliteiten. De korpschef heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het diensthoofd. Appellant heeft echter geen ontwikkelafspraken gemaakt met het diensthoofd, ook niet in die zin dat het diensthoofd heeft ingestemd met afspraken die tussen appellant en zijn direct leidinggevende zijn gemaakt. In dit geval is slechts sprake van een wens die appellant heeft besproken met zijn direct leidinggevende P. Deze heeft appellant daarbij te kennen gegeven dat hij niet kon beslissen of appellant daarvoor een vergoeding zou krijgen. Nu geen sprake is van met het bevoegd gezag gemaakte ontwikkelafspraken als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling, heeft de korpschef de aanvraag om studiefaciliteiten voor het volgen van een loopbaangerichte opleiding op goede gronden afgewezen.
3.3.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en K.J. Kraan en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD