ECLI:NL:CRVB:2015:3969
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wubo-uitkering wegens gebrek aan blijvende psychische invaliditeit
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, een beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 11 augustus 2014, waarin haar aanvraag voor een Wubo-uitkering werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en betrof erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en de toekenning van een periodieke uitkering. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 12 november 2015 uitspraak gedaan in deze zaak.
De appellante had eerder, in 2007, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld. In 2014 diende zij opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen. Verweerder erkende weliswaar dat de psychische klachten van appellante verband hielden met oorlogsgeweld, maar handhaafde de afwijzing op basis van het ontbreken van blijvende invaliditeit. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van appellante niet leidden tot significante beperkingen in haar dagelijks functioneren, zoals vereist volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA).
Tijdens de zitting op 1 oktober 2015 was appellante niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de beperkingen van appellante zouden onderbouwen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de Wubo-uitkering in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.