ECLI:NL:CRVB:2014:2309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
12-5843 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, had in augustus 2009 een aanvraag ingediend, die in eerste instantie werd erkend, maar later werd afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld werd vastgesteld. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van de appellant weliswaar verband hielden met het oorlogsgeweld, maar niet leidden tot blijvende invaliditeit.

In juni 2011 diende de appellant opnieuw een aanvraag in wegens verergering van zijn gezondheidsklachten, maar ook deze aanvraag werd afgewezen. De Raad concludeerde dat de hartklachten van de appellant niet aan het oorlogsgeweld konden worden toegeschreven en dat er geen sprake was van blijvende psychische invaliditeit volgens de criteria van de American Medical Association (AMA). De Raad baseerde zijn oordeel op de adviezen van verschillende geneeskundige adviseurs, die concludeerden dat de beperkingen van de appellant niet ernstig genoeg waren om als blijvende invaliditeit te worden aangemerkt.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De appellant had geen medische gegevens overgelegd die de bevindingen van de geneeskundige adviseurs konden weerleggen. De Raad wees erop dat de persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals familieleden die wel een uitkering ontvingen, niet relevant waren voor de beoordeling van zijn eigen situatie. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/5843 WUBO
Datum uitspraak: 3 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Rijpkema, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 september 2012, kenmerk BZ01457271 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door mr. Rijpkema. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is geboren in 1939 in het toenmalige Nederlands-Indië. In augustus 2009 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, te weten internering tijdens de Japanse bezetting. Die aanvraag is echter afgewezen op de grond dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. In dat verband is overwogen dat de psychische klachten wel in verband staan met het ondergane oorlogsgeweld, maar dat deze klachten niet leiden tot blijvende invaliditeit. De hart- en vaatklachten en beenklachten heeft verweerder niet in verband gebracht met het oorlogsgeweld. Hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In juni 2011 is namens appellant wegens verergering van gezondheidsklachten opnieuw een aanvraag op grond van de Wubo ingediend. Daarbij is gewezen op de resultaten van een onderzoek dat bij appellant is verricht in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Bij het besluit van 9 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond
- kort gezegd - dat bij appellant (ook nu) geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Overwogen is dat de psychische klachten van appellant niet leiden tot dusdanige beperkingen dat gesproken kan worden van blijvende invaliditeit. Ten aanzien van de hartklachten heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat deze klachten niet gerelateerd kunnen worden aan het oorlogsgeweld, maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Niet wordt betwist dat de hartklachten niet aan het oorlogsgeweld kunnen worden toegeschreven. De hartklachten maken dan ook geen (zelfstandig) onderdeel uit van het beroep.
2.2.
Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo is volgens het beleid van verweerder sprake als de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten (1) dagelijkse activiteiten, (2) sociaal functioneren, (3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en (4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard (CRvB 4 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:862).
2.3.
Het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, uitgebrachte advies. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud van de arts H.I. Loor met appellant. Bij zijn advisering heeft Maas ook betrokken het rapport van de arts A.S.E.P. Textor die appellant in september 2010 heeft onderzocht in het kader van de AOR, het rapport van de arts A.A. Coster die appellant naar aanleiding van de eerste aanvraag heeft onderzocht en de informatie van de behandelende sector. Maas concludeert dat de psychische klachten van appellant alleen geringe tot matige beperkingen geven in de rubriek “dagelijkse activiteiten” als gevolg van verergerde slaapproblematiek. Concrete beperkingen op sociaal gebied komen niet naar voren, aldus Maas.
2.4.
In bezwaar is advies gevraagd aan een andere geneeskundige, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Maas onderschreven.
2.5.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Dat appellant minstens in twee van de AMA-rubrieken beperkingen heeft, is niet gebleken. Medische gegevens waaruit blijkt dat deze of andere beperkingen zijn onderschat zijn niet aangetroffen. Textor heeft in het kader van de AOR de prikkelbaarheid van appellant in het verkeer wel aangemerkt als beperkend in de rubriek sociaal functioneren, maar de Raad ziet daarin onvoldoende aanleiding om de bevindingen van Loor, Maas en Ohlenschlager niet te volgen. Appellant maakt immers nog geregeld gebruik van de auto voor het onderhouden van de sociale contacten. Geoordeeld moet worden dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat (ook nu) van psychische invaliditeit geen sprake is. Voor het laten verrichten van een nader medisch onderzoek door een psychiater ziet de Raad geen aanleiding omdat geen twijfel bestaat over de medische bevindingen van de geneeskundig adviseurs van verweerder.
2.6.
Dat appellant familieleden heeft die hetzelfde oorlogsgeweld hebben meegemaakt en wel in aanmerking zijn gebracht voor een uitkering op grond van de Wubo, kan niet van invloed zijn op het antwoord op de vraag of het ondergane oorlogsgeweld bij appellant heeft geleid tot invaliditeit in de zin van de Wubo. Aangezien elk individu de meegemaakte oorlogsomstandigheden op zijn of haar eigen wijze verwerkt, is bij een medische beoordeling een vergelijking met lotgenoten niet aan de orde.
2.7.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) B. Rikhof

HD