ECLI:NL:CRVB:2015:3959
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking van persoonsgebonden budget en verantwoordingsverplichtingen
In deze zaak gaat het om de intrekking van het persoonsgebonden budget (pgb) van appellant per 1 mei 2013. Het Zorgkantoor heeft deze intrekking gebaseerd op het standpunt dat appellant zijn verantwoordingsverplichtingen in 2012 herhaaldelijk niet is nagekomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft eerder geoordeeld dat een zorgkantoor in dergelijke situaties niet de bevoegdheid heeft om een pgb in te trekken. Dit oordeel wordt in deze uitspraak bevestigd. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant gegrond. De beslissing op bezwaar van 1 november 2013 wordt vernietigd, evenals het primaire besluit van 17 april 2013. Het Zorgkantoor wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.479,52, en moet het griffierecht van € 166,- vergoeden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking van het pgb onterecht was, en dat zijn broer de administratie zal verzorgen om toekomstige problemen te voorkomen. De Raad stelt vast dat appellant zijn verantwoordingsverplichtingen voor 2013 niet heeft geschonden, aangezien de besteding van het pgb voor de eerste helft van dat jaar nog niet verantwoord hoefde te worden. De Raad verwijst naar zijn eerdere uitspraak van 12 augustus 2015, waarin werd geoordeeld dat het Zorgkantoor niet bevoegd was om het pgb in te trekken. De uitspraak is gedaan door de Meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, en is openbaar uitgesproken.