Uitspraak
17 april 2014, 13/5546 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 18 juni 2003 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding hebben fraudecontroleurs van de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat appellanten voertuigen op naam hadden staan zonder dit te melden aan het college, wat resulteerde in een herziening van de bijstand en terugvordering van gemaakte kosten. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden en dat de voertuigen voor consumptief gebruik waren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de intrekking en terugvordering over de maanden november 2012 en januari 2013 onvoldoende feitelijke grondslag hadden, terwijl de schending van de inlichtingenverplichting voor de maand september 2012 wel vaststond. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over de terugvordering, waarbij ook de proceskosten van appellanten zijn vergoed.