ECLI:NL:CRVB:2015:3871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
14/1412 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de frequentie van bed verschonen bij zelfstandig wonende personen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de frequentie van het verschonen van het bed bij zelfstandig wonende personen, in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De appellant, die een aanvraag had ingediend bij het gemeenschappelijk orgaan ROGplus, was van mening dat de frequentie van één keer per twee weken niet voldeed aan zijn hygiënische behoeften. ROGplus had in een eerder besluit vastgesteld dat deze frequentie aanvaardbaar was, maar de appellant was het hier niet mee eens en had bezwaar aangetekend.

De Raad had eerder, in een tussenuitspraak, ROGplus opgedragen om de gebreken in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. ROGplus heeft vervolgens onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er geen bijzondere medische of individuele omstandigheden waren die een afwijking van de norm van één keer per twee weken rechtvaardigden. De GGD had geen richtlijn vastgesteld over de frequentie van bed verschonen, maar gaf aan dat deze frequentie op medisch-hygiënische gronden aanvaardbaar was, mits er geen contra-indicaties waren.

De Raad heeft geoordeeld dat ROGplus met de aanvullende motivering voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het besluit. De gebreken in de eerdere motivering zijn hersteld, en de Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft bepaald dat ROGplus het griffierecht aan de appellant moet vergoeden.

Uitspraak

14/1412 WMO
Datum uitspraak: 5 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2014, 13/2974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (ROGplus)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 april 2015 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:1366), waarbij ROGplus is opgedragen de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in de motivering van het bestreden besluit te herstellen.
ROGplus heeft bij brief van 15 juni 2015 kennis gegeven van de wijze waarop het aan de tussenuitspraak uitvoering heeft gegeven.
Appellant heeft hierop bij brief van 13 september 2015 gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming is uitgegaan. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2. ROGplus heeft zich in een bij de brief van 15 juni 2015 overgelegd gepretendeerd besluit van 11 juni 2015 op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat het één keer per twee weken verschonen van het bed in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht en dat bij appellant geen sprake is van medische of bijzondere individuele omstandigheden om hiervan af te wijken.
3. Appellant heeft in zijn brief van 13 september 2015 te kennen gegeven zich hierin niet te kunnen vinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De als besluit gepresenteerde brief van 11 juni 2015 bevat uitsluitend een nadere motivering van het bestreden besluit van 3 april 2013 en is voor het overige niet meer dan een herhaling van dat besluit. Dit betekent dat die brief niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht en voorts dat geen sprake is van een besluit dat op grond van artikel 6:19 van de Awb in de beoordeling van het beroep wordt betrokken. De Raad zal zijn oordeel richten op de vraag of met de nadere motivering de gebreken van het bestreden besluit zijn hersteld.
4.2.
In de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat ROGplus niet aan de hand van objectieve normen en criteria inzichtelijk heeft gemaakt waarop het in de normtijden in de Beleidsregels gehanteerde uitgangspunt is gebaseerd dat in gevallen als die van appellant kan worden volstaan met het één keer per twee weken verschonen van het bed.
4.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft ROGplus onderzoek gedaan naar de uit een oogpunt van hygiëne noodzakelijke frequentie van het verschonen van het bed bij zelfstandig wonende personen. In dat kader heeft ROGplus contact opgenomen met de GGD Rotterdam Rijnmond team Hygiëne & Indicatie (GGD). Uit een e-mail van 19 mei 2015 van de GGD aan ROGplus blijkt dat de GGD geen richtlijn of norm heeft vastgesteld over de frequentie van het verschonen van het bed. De GGD heeft de frequentie besproken in een intern teamoverleg van artsen. De conclusie hiervan is dat, behoudens contra-indicaties zoals incontinentie of overmatige transpiratie, een frequentie van minimaal één keer per twee weken verschonen van het bed op medisch-hygiënische gronden (nog) aanvaardbaar wordt geacht. Onder verwijzing naar het advies van de GGD heeft ROGplus zich op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant kan worden volstaan met het één keer per twee weken verschonen van het bed, omdat geen sprake is van bijzondere medische of individuele omstandigheden bij appellant.
4.4.
Appellant heeft geen stukken overgelegd die maken dat zou moeten worden getwijfeld aan het advies van de GGD of waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van bijzondere medische of individuele omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat moet worden afgeweken van de normtijden in de Beleidsregels.
4.5.
Dit betekent dat ROGplus met het aanvullende besluit van 11 juni 2015 een afdoende onderbouwing heeft gegeven voor het in de normtijden vervatte uitgangspunt dat het bed één maal in de twee weken wordt verschoond en dat in het geval van appellant hiermee kan worden volstaan. Met de toekenning van 4 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden per week aan appellant heeft ROGplus dan ook voldaan aan de op hem rustende compensatieverplichting als bedoeld in artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
4.6.
Op grond van het overwogene in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het vorenstaande, komt de Raad tot het volgende oordeel. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit gebrekkig is en niet berust op een deugdelijke motivering. Daarom dient dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Uit 4.5 en 4.6 volgt dat de gebreken door het nadere onderzoek en de nadere motivering zijn hersteld en dat het bestreden besluit daarmee is komen te berusten op een voldoende grondslag. De Raad zal de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 april 2013 gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 april 2013 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde
besluit in stand blijven;
- bepaalt dat ROGplus aan appellant het in hoger beroep en in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) I. Mehagnoul

AP