ECLI:NL:CRVB:2015:3853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
14/6107 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim van een ambtenaar na het versturen van een kritische e-mail

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, werkzaam bij de Veiligheidsregio Zuid-Limburg, had een voorwaardelijk ontslag opgelegd gekregen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was het gevolg van het versturen van een e-mail waarin hij zijn onvrede over de organisatie op een onacceptabele manier had geventileerd. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks eerdere waarschuwingen en afspraken, zich wederom schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De e-mail, die in scherpe bewoordingen was opgesteld, had gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij zijn collega's en was in strijd met de normen die aan een goed ambtenaar worden gesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de appellant ongegrond was verklaard, en oordeelde dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag niet onevenredig was. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6107 AW
Datum uitspraak: 5 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 oktober 2014, 13/1815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van Unnik hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.S.A.E. Hagelstein, ing. L. Valent en G. van Klaveren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 5 januari 1988 werkzaam bij de Brandweer [plaats] , thans de veiligheidsregio Zuid-Limburg.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2006 is appellant naar aanleiding van een voorval tijdens een nacontrole van een brand wegens plichtsverzuim berispt. Op 15 november 2007 en op
23 januari 2008 hebben tussen appellant en de brandweerleiding gesprekken plaatsgevonden over door appellant als uiting van onvrede verspreide pamfletten. Daarbij is afgesproken dat appellant in de toekomst de brandweercommandant benadert, als hij het ergens niet mee eens is.
1.3.
De sinds 1 januari 2009 uit achttien gemeentelijke korpsen samengestelde Brandweer Zuid-Limburg is per 1 januari 2012 omgezet in de Veiligheidsregio Zuid-Limburg. De harmonisering van arbeidsvoorwaarden en dienstroosters bleek een langdurig proces, waarbij de tegenstellingen tussen de districten [disctrict] en [district] het grootst waren en voor onrust in de organisatie hebben gezorgd. Op 27 september 2012 hebben het dagelijks bestuur en de vakbonden een voorstel voor een sociaal plan en een geharmoniseerd dienstrooster aan de leden van de vakbonden voorgelegd. De stemming heeft geresulteerd in 118 voorstemmers en 87 tegenstemmers.
1.4.
Op 4 oktober 2012 heeft appellant als lid van een actiecomité aan 26 medewerkers, waaronder leden van dat comité en ploegleden, een e-mail gestuurd met als bijlage een schrijven genaamd “devil.doc” dat was gericht aan de 24-uursdienstmedewerkers van het district [disctrict] (de e-mail). In de e-mail heeft appellant aan de hand van een parabel over de duivel in scherpe bewoordingen zijn teleurstelling geuit richting de voorstemmers van het sociaal plan. De e-mail is vervolgens verder in de organisatie verspreid.
1.5.
Overeenkomstig het daartoe geuite voornemen, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 11 december 2012 appellant de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 8:13 in verbinding met artikel 16:1:2, derde lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met een proefperiode van drie jaar. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de woordkeuze en de toonzetting die appellant in de e-mail heeft gebezigd in combinatie met het feit dat appellant herhaaldelijk de maat is genomen, als ernstig plichtsverzuim is aan te merken.
1.6.
Bij besluit van 2 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het door hem begane plichtsverzuim niet is aan te merken als ernstig plichtsverzuim. Hij acht de opgelegde straf van voorwaardelijk strafontslag dan ook onevenredig, nu volstaan had kunnen worden met een minder zwaar middel zoals een waarschuwing of een financiële maatregel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Door het versturen van de e-mail heeft appellant zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. In deze e-mail heeft appellant zich over de brandweerleiding en zijn collega’s van het district [disctrict] dreigend, minachtend en kwetsend uitgelaten, waarmee hij zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Met de door hem gebruikte woorden en de strekking daarvan in relatie tot de op dat moment reeds spanningsvolle situatie binnen de organisatie, en in het bijzonder tussen de districten [disctrict] en [district] , heeft appellant de grenzen van het betamelijke overschreden en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de collega’s van de regio [disctrict] . Zoals het dagelijks bestuur ter zitting ook heeft verklaard, is het uiten van kritiek op een (re)organisatie in het algemeen toelaatbaar, zeker ook als lid van een actiecomité, maar de manier waarop appellant zich over deze (re)organisatie heeft geuit is dat niet. Niet gezegd kan worden dat het versturen van de e-mail geen gevolgen zou mogen hebben omdat het onder de vrijheid van meningsuiting valt, zoals appellant heeft betoogd. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat dit recht kan worden beperkt door de functioneringsnorm van artikel 125a van de Ambtenarenwet. Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd appellant disciplinair te straffen.
4.2.
De eerdere gedragingen van appellant hebben onder meer geleid tot de berisping in 2006 en gesprekken in 2007. Dat betekent dat appellant een gewaarschuwd man was. Appellant heeft, ondanks de gemaakte afspraken, met de e-mail wederom zijn onvrede op onacceptabele wijze breed geventileerd. Gelet op het moment waarop de e-mail werd verstuurd en gelet op de eerdere vergelijkbare gedragingen van appellant, is het plichtsverzuim dusdanig ernstig dat niet gezegd kan worden dat de straf van voorwaardelijk ontslag onevenredig is. De Raad acht de door appellant geschreven excuusmail van 15 oktober 2012 geen omstandigheid op grond waarvan het dagelijks bestuur tot een lichtere maatregel over had dienen te gaan. De overigens goede staat van dienst als brandweerman, die niet ter discussie staat, maakt evenmin dat het plichtsverzuim appellant minder zwaar valt aan te rekenen.
4.3.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor toekenning van schadevergoeding is geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J.L. Meijer

HD